ECLI:NL:CRVB:2025:836
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen per 17 augustus 2023, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die sinds 9 augustus 2021 als industrieel schoonmaker werkte, meldde zich ziek na een verkeersongeval op 19 augustus 2021. Hij ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Ziektewet. Na een beoordeling door een verzekeringsarts concludeerde deze dat appellant arbeidsongeschikt was, maar dat er geen benutbare mogelijkheden waren. Later, in het kader van de WIA-aanvraag, werd vastgesteld dat appellant lijdt aan tendomyogene klachten en psychische problemen, maar dat hij niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde de WIA-uitkering, wat leidde tot een bezwaar dat ongegrond werd verklaard. De rechtbank Overijssel bevestigde deze beslissing, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de eerdere beoordelingen van de artsen en de arbeidsdeskundige navolgbaar waren en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking of aanvullende beperkingen. De Raad onderschreef de conclusies van de rechtbank en bevestigde de weigering van de WIA-uitkering.