ECLI:NL:CRVB:2025:836

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
24/2136 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen per 17 augustus 2023, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die sinds 9 augustus 2021 als industrieel schoonmaker werkte, meldde zich ziek na een verkeersongeval op 19 augustus 2021. Hij ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Ziektewet. Na een beoordeling door een verzekeringsarts concludeerde deze dat appellant arbeidsongeschikt was, maar dat er geen benutbare mogelijkheden waren. Later, in het kader van de WIA-aanvraag, werd vastgesteld dat appellant lijdt aan tendomyogene klachten en psychische problemen, maar dat hij niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde de WIA-uitkering, wat leidde tot een bezwaar dat ongegrond werd verklaard. De rechtbank Overijssel bevestigde deze beslissing, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de eerdere beoordelingen van de artsen en de arbeidsdeskundige navolgbaar waren en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking of aanvullende beperkingen. De Raad onderschreef de conclusies van de rechtbank en bevestigde de weigering van de WIA-uitkering.

Uitspraak

24/2136 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 september 2024, 24/2496 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 mei 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de WIA-uitkering per 17 augustus 2023 terecht heeft geweigerd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant werkte sinds 9 augustus 2021 als industrieel schoonmaker voor gemiddeld 39,37 uur per week. Hij heeft zich op 19 augustus 2021 ziekgemeld, nadat hij op die dag een verkeersongeval heeft gehad. Vervolgens ontving appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Bij de Eerstejaars ZW-beoordeling heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat geen sprake was van benutbare mogelijkheden (GBM), omdat er een indicatie was voor een intensieve behandeling. Op 14 juni 2023 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellant nog steeds arbeidsongeschikt is voor zijn eigen werk maar dat geen sprake meer is van GBM op medische gronden omdat appellant binnenkort niet meer intensief behandeld lijkt te worden.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van 8 mei 2023 heeft appellant het spreekuur bezocht van een Uwv-arts. Deze arts heeft in zijn rapport van 6 juli 2023 vastgesteld dat sprake is van tendomyogene klachten van nek en schouders. Verder heeft de arts tijdens het spreekuur kenmerken waargenomen die passen bij een depressie en PTSS en imponeerden de klachten als matig ernstig met een zeer matige coping. De Uwv-arts heeft appellant – op preventieve gronden – beperkt geacht voor fysiek zware arbeid en daarnaast ook voor het mentale ziektebeeld beperkingen aangenomen. De beperkingen van appellant heeft de Uwvarts neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 juli 2023.
1.3.
Een arbeidsdeskundige, die heeft overlegd met de Uwv-arts, heeft op 17 juli 2023 vastgesteld dat appellant niet geschikt is voor zijn laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 8,93%.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 18 juli 2023 geweigerd aan appellant per 17 augustus 2023 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.5.
Bij besluit van 28 maart 2024 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen ten grondslag rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 maart 2024 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 maart 2024. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien voor een urenbeperking en verdergaande beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren en heeft zich verenigd met de FML van 10 juli 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft zich verenigd met de bevindingen van de primaire arbeidsdeskundige.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van 28 maart 2024 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft verwezen naar de rapporten van de Uwv-arts van 6 juli 2023 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 maart 2024 en 15 juli 2024. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar gemotiveerd waarom hij niet meer beperkingen heeft vastgesteld. De informatie van 30 april 2024 van de psychosomatisch fysiotherapeut J. Adamse is, zoals tijdens de zitting besproken, een bevestiging van de in bezwaar overgelegde informatie. Ook bevat deze informatie geen nieuwe medische feiten waar geen rekening mee is gehouden. De informatie van 25 juli 2023 van [X] heeft de rechtbank ook niet tot een ander oordeel geleid omdat dit geen medische informatie is, maar een indicatieverslag in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Bovendien staat daarin dat appellant zelf aangeeft dat zijn concentratievermogen erg laag ligt en dat hij na 1,5 á 2 uur moet rusten. De verwijzing van appellant naar het protocol Depressieve stoornis heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid, omdat protocollen slechts bedoeld zijn als hulpmiddel bij een verzekeringsgeneeskundige beoordeling.
2.2.
Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 22 maart 2024 navolgbaar gemotiveerd waarom de geselecteerde functies passen binnen de in de FML van 10 juli 2023 vastgestelde belastbaarheid. Daarin is geen beperking vastgesteld voor omgevingsgeluid.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een urenbeperking vanwege zijn energetische beperking. De (verzekerings)artsen hebben zijn slaapklachten – die hij ondanks medicatie heeft en die ook blijken uit de brief van zijn behandelend psychiater A.N. Scholte-Stalenhoef van 9 juni 2022 – ten onrechte niet in ogenschouw genomen. Verder heeft hij erop gewezen dat hij moeite heeft om onder de mensen te komen, wat de reden is waarom dagbesteding is aangevraagd via de Wmo. De dagbesteding – die door GGZ is geadviseerd – levert een verminderde beschikbaarheid op, waardoor een urenbeperking aan de orde is. Ook is ten onrechte naast de beperking voor autorijden geen beperking gesteld voor verhoogd persoonlijk risico (aspect 1.8.6 van de FML) in verband met het gebruik van medicijnen (Diazepam, Oxycodon en Duloxetine), waardoor de geselecteerde functies voor hem niet passend zijn. Verder zijn de geselecteerde functies van Productiemedewerker metaal en elektro-industrie en Textielproductenmaker ongeschikt vanwege de signalering op item 4.15 (hoofdbewegingen maken). Verder heeft appellant nog een brief van zijn behandelend psychiater J.H.J. Stienen van 14 november 2024 overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Appellant heeft niet met (nieuwe) medische gegevens onderbouwd dat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Verder heeft het Uwv erop gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 11 februari 2025 heeft gemotiveerd dat en waarom aanvullende beperkingen niet aan de orde zijn en dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 11 maart 2025 heeft toegelicht dat en waarom de geselecteerde functies op het item 4.15 (hoofdbewegingen maken) voor appellant passend zijn.

Het oordeel van de Raad

4.1.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA met ingang van 17 augustus 2023 terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is grotendeels een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De stellingen van appellant dat hij verdergaand beperkt is en dat de geselecteerde functies niet passend zijn, leiden niet tot een geslaagd hoger beroep. Waarom dat zo is, wordt hierna toegelicht.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 11 februari 2025 navolgbaar uiteengezet waarom geen urenbeperking is aangenomen. De slaapklachten stonden niet op de voorgrond en werden gezien als secundair aan de chronische pijnklachten en psychische problemen (ook in verband met depressie en ervaren onrecht). Op de datum in geding, zijnde 17 augustus 2023, was sprake van een slechte slaaphygiëne en zou een betere structuur met werk overdag hem hebben geholpen. Het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend en wordt door de Raad gevolgd.
4.3.
Wat betreft het aspect hoog persoonlijk risico heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 11 februari 2025 overwogen dat de medicatie van appellant langere tijd ongewijzigd is gebleven. De medicatie Diazepam 5 mg is laag en wordt geacht overdag te zijn uitgewerkt, het middel Oxycodon leidt niet tot meer risico in normale persoonlijke omstandigheden en het medicijn Duloxetine tast de concentratie niet aan. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de combinatie van de drie middelen weloverwogen, zou dat niet tot bijwerkingen moeten leiden en is een aanvullende beperking op persoonlijk risico dan ook niet aan de orde. De Raad ziet geen reden om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
4.4.
Het Uwv heeft verder terecht opgemerkt dat de dagbesteding die appellant als ondersteuning op grond van de Wmo heeft bij [X], niet gelijk kan worden gesteld met een medische behandeling als bedoeld in de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (Standaard). De dagbesteding is gericht op activering en niet gebleken is dat deze medisch noodzakelijk is of dat in verband daarmee om redenen zoals genoemd in de Standaard een urenbeperking nodig is.
4.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 11 maart 2025 toegelicht dat hij over de frequentieoverschrijding bij hoofdbewegingen maken (aspect 4.15) in de geselecteerde functies overleg heeft gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Naar aanleiding van dat overleg heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat nu het aantal graden ruim binnen de gestelde grenzen blijft en de frequentie nog steeds laag is, er geen reden is om overbelasting aan te nemen. De overschrijding van ½ keer per minuut of 1 keer per 2 minuten is dermate minimaal en marginaal dat dit geen reden is om de geselecteerde functies niet passend te achten. Het oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend en wordt door de Raad gevolgd.

Conclusie en gevolgen

5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van J.A. Adjei-Asamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) J.A. Adjei-Asamoah