ECLI:NL:CRVB:2025:837

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
24/1887 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv en de bevestiging van de rechtbank

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft zich ziekgemeld op 22 januari 2018 en heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 57,85% per 20 januari 2020 en 24 februari 2020. Appellant is het niet eens met deze vaststelling en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Hij heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep ongegrond heeft verklaard en het bestreden besluit van het Uwv in stand heeft gelaten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 23 april 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.C. Walker. Het Uwv werd vertegenwoordigd door J.C. Geldof. De Raad heeft de argumenten van appellant en het Uwv gehoord en beoordeeld. Appellant heeft aangevoerd dat de deskundige onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische klachten, waaronder migraine en slaapproblemen. De Raad heeft echter geconcludeerd dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid op juiste wijze heeft vastgesteld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling.

De Raad heeft de conclusies van de deskundige en de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven en heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24/1887 WIA
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 juni 2024, 20/5212 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 20 januari 2020 en 24 februari 2020 terecht heeft vastgesteld op 57,85%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en kan hij de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage op juiste wijze heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.C. Walker, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 april 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Walker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als procesoperator voor gemiddeld 36,51 uur per week. Op 22 januari 2018 heeft hij zich ziekgemeld met gezondheidsklachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 december 2019. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk, voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 48,80%. Het Uwv heeft bij besluit van 29 januari 2020 (primair besluit 1) aan appellant met ingang van 20 januari 2020 een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA toegekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
1.2.
Op 2 maart 2020 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld per 24 februari 2020. Hierna heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat er geen reden is om toegenomen beperkingen aan te nemen. Het Uwv heeft bij besluit van 19 maart 2020 (primair besluit 2) de WGAvervolguitkering van appellant ongewijzigd voortgezet.
1.3.
Bij besluit van 28 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan appellant per 20 januari 2020 een WGA-vervolguitkering toegekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien meer beperkingen aan te nemen en op 18 augustus 2020 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand hiervan nieuwe functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 57,85%.
1.4.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep op een zitting van 19 augustus 2021 behandeld en aanleiding gezien om verzekeringsarts J.H.M. de Brouwer als deskundige (hierna: deskundige) te benoemen. De deskundige heeft op 4 november 2022 een rapport uitgebracht. De deskundige heeft het dossier bestudeerd en appellant op een spreekuur van 29 maart 2022 psychisch en lichamelijk onderzocht. Naar aanleiding hiervan is de deskundige tot de conclusie gekomen dat de beperkingen van appellant correct zijn neergelegd in de FML van 18 augustus 2020.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om van het oordeel van de deskundige af te wijken. Uit de beschikbare medische gegevens is de rechtbank niet gebleken dat de migraineklachten en astmaklachten op de data in geding op de voorgrond stonden, maar appellants (chronische) pijnklachten. Volgens de rechtbank zijn de migraineklachten van appellant door de verzekeringsartsen en de deskundige onderkend en bij de beoordeling betrokken. Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat niet is gebleken dat sprake was van een verslechtering van de astmaklachten van appellant. Het Uwv heeft volgens de rechtbank de functionele mogelijkheden van appellant op correcte wijze vastgesteld. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd toegelicht waarom appellant de geselecteerde functies kan verrichten.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en stelt zich op het standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Appellant meent dat het onderzoek door de deskundige onvoldoende zorgvuldig is geweest. Volgens appellant heeft de deskundige onvoldoende rekening gehouden met zijn migraineklachten. De deskundige heeft ten onrechte de aard en de ernst van deze klachten niet betrokken in zijn onderzoek. De deskundige had ook het herstelgedrag overdag en het slapen overdag mee moeten wegen in zijn beoordeling. Ter nadere onderbouwing van zijn standpunt verwijst appellant naar de brief van anesthesist [naam 1] van 16 december 2019. Daarnaast heeft de deskundige onvoldoende rekening gehouden met de slaapproblemen van appellant. Appellant verwijst ter nadere onderbouwing van zijn standpunt naar een brief van praktijkondersteuner [naam 2] van 1 mei 2020.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 16 oktober 2024 een aanvullend rapport opgesteld.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid van 57,85% terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Uit het deskundigenrapport van 4 november 2022 blijkt dat de deskundige beschikking had over de relevante medische informatie. De deskundige heeft aan de hand van eigen onderzoeksbevindingen en de beschikbare medische informatie geen verklaring kunnen vinden voor de door appellant ervaren aard en ernst van de migraineklachten en slaapproblemen. De deskundige heeft in zijn rapport overtuigend onderbouwd dat met de beperkingen die in acht zijn genomen in verband met de migraineklachten en slaapproblemen van appellant, voldoende tegemoet is gekomen aan de medische toestand van appellant. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 16 oktober 2024 gemotiveerd geconcludeerd dat geen objectieve medische gegevens zijn overgelegd waaruit blijkt dat de ernst van de ervaren belemmeringen is onderschat. De Raad ziet geen reden om de conclusies van de deskundige en de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daaraan ten grondslag liggende motivering voor onjuist te houden. Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv, ziet de Raad ook geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van J.A. Adjei-Asamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) J.A. Adjei-Asamoah