ECLI:NL:CRVB:2025:837
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv en de bevestiging van de rechtbank
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft zich ziekgemeld op 22 januari 2018 en heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 57,85% per 20 januari 2020 en 24 februari 2020. Appellant is het niet eens met deze vaststelling en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Hij heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep ongegrond heeft verklaard en het bestreden besluit van het Uwv in stand heeft gelaten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 23 april 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.C. Walker. Het Uwv werd vertegenwoordigd door J.C. Geldof. De Raad heeft de argumenten van appellant en het Uwv gehoord en beoordeeld. Appellant heeft aangevoerd dat de deskundige onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische klachten, waaronder migraine en slaapproblemen. De Raad heeft echter geconcludeerd dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid op juiste wijze heeft vastgesteld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling.
De Raad heeft de conclusies van de deskundige en de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven en heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.