ECLI:NL:CRVB:2025:838

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
24/1898 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als hefreachtruckchauffeur werkte, heeft zich op 8 juli 2020 ziekgemeld met fysieke klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatste functie. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv heeft op 31 januari 2023 besloten om de WIA-uitkering te weigeren, wat appellant niet kon accepteren. Hij stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen en dat hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kon vervullen.

De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat de medische onderbouwing van de weigering van de WIA-uitkering overtuigend was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellant zwaardere beperkingen had dan vastgesteld, en dat de geselecteerde functies passend waren voor hem. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen, en de weigering van de WIA-uitkering bleef in stand.

Uitspraak

24/1898 WIA
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 juli 2024, 24/954 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 6 juli 2022 geen WIAuitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. V.C.D. Klaassen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 april 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn dochter en mr. Klaassen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als hefreachtruckchauffeur voor 30 uur per week. Op 8 juli 2020 heeft hij zich ziekgemeld met fysieke klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 januari 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 31 januari 2023 geweigerd appellant met ingang van 6 juli 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 20 december 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn bevindingen vastgelegd in een rapport van 14 december 2023 en heeft reden gezien om de FML aan te vullen. Hij heeft vastgesteld dat werken in de avonduren wordt ontraden en dat appellant ook is aangewezen op regelmatige werktijden. De gewijzigde FML van 14 december 2023 gaf de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen aanleiding om zijn standpunt te wijzigen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geen reden gezien om te oordelen dat de wijze van onderzoek door het Uwv gebreken vertoont. Ook is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsartsen de medische informatie onjuist hebben geïnterpreteerd. Appellant heeft dat niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de rapporten van de verzekeringsartsen of de juistheid van de FML die de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 14 december 2023 heeft vastgesteld. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat meer of verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De rechtbank heeft daarnaast geen aanleiding gezien om de conclusies van de arbeidsdeskundigen niet te volgen. Zij hebben onderkend dat in de FML is vastgelegd dat appellant maximaal ongeveer vijf kilogram kan tillen en dragen en dat in de functie van stikster twee keer per uur ongeveer acht kilogram moet worden getild en/of gedragen. Na overleg met de verzekeringsarts is vastgesteld dat dit passend is voor appellant en dit komt de rechtbank begrijpelijk voor. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gemotiveerd dat appellant op basis van de FML van 14 december 2023 in staat moet worden geacht om de geduide functies te verrichten.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest omdat de verzekeringsartsen geen lichamelijk onderzoek hebben verricht. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat in het dossier voldoende medische stukken aanwezig zijn, onder meer de stukken van de huisarts en revalidatiearts, waaruit volgt dat zwaardere beperkingen aan de orde zijn dan het Uwv heeft aangenomen. De ernst van de rugklachten is onvoldoende in acht genomen. Er hadden daartoe zwaardere beperkingen moeten worden aangenomen op de beoordelingspunten tillen, dragen, temperatuur, reiken, handelingstempo en een urenbeperking. Appellant heeft herhaald dat door tweemaal per uur acht kilogram te tillen en dragen in plaats van de toegestane vijf kilogram, zijn rugklachten zullen toenemen. De functie van textielproductenmaker is daarom niet geschikt.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het Uwv de aanvraag van appellant op goede gronden heeft afgewezen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
4.3.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellant in de beslotenheid van een spreekuur gezien en gesproken. Er heeft een globaal bewegingsonderzoek en onderzoek aan de voeten plaatsgevonden en er was medische informatie van de behandelend sector beschikbaar. Niet gebleken is dat er medische informatie is gemist. Bovendien stemt wat appellant in het (hoger) beroepschrift en ter zitting van de Raad aan klachten heeft vermeld overeen met de klachten die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 14 december 2023 kenbaar in de afweging heeft betrokken.
4.4.
Ook heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het Uwv met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 december 2023 overtuigend heeft gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om zwaardere beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts heeft in alle rubrieken van de FML beperkingen opgenomen. Hoewel de adviesrapportage van JPH is opgesteld in het kader van de Participatiewet en dus een ander toetsingskader betreft dan hier aan de orde, zijn alle daarin genoemde beperkingen eveneens opgenomen in de FML. Ten slotte heeft appellant ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat meer of verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen.
4.5.
Zoals door de dochter van appellant ter zitting van de Raad is toegelicht, is invoelbaar dat de klachten van appellant impact hebben op het hele gezin. De rugklachten van appellant worden ook niet ontkend. Er bestaat echter geen onderbouwing voor het aannemen van verdergaande beperkingen.
4.6.
Nu de hiervoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt, wordt het verzoek van appellant om inschakeling van een onafhankelijk medisch deskundige afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
De rechtbank heeft ook met juistheid geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. Dat de belastbaarheid van appellant in de functie van textielproductenmaker (SBC-code 111160) wordt overschreden volgt de Raad niet. De arbeidsdeskundigen hebben onderkend dat in de FML is vastgelegd dat appellant maximaal ongeveer vijf kilogram kan tillen en dragen en dat in de functie van stikster twee keer per uur ongeveer acht kilogram moet worden getild en/of gedragen. In overleg met de verzekeringsarts heeft de arbeidsdeskundige de overschrijding acceptabel geacht, onder meer omdat de frequentie waarin deze belasting voorkomt zich beperkt tot tweemaal per uur met een gewicht van acht kilogram.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) D. Semiz