ECLI:NL:CRVB:2025:838
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als hefreachtruckchauffeur werkte, heeft zich op 8 juli 2020 ziekgemeld met fysieke klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatste functie. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv heeft op 31 januari 2023 besloten om de WIA-uitkering te weigeren, wat appellant niet kon accepteren. Hij stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen en dat hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kon vervullen.
De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat de medische onderbouwing van de weigering van de WIA-uitkering overtuigend was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellant zwaardere beperkingen had dan vastgesteld, en dat de geselecteerde functies passend waren voor hem. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen, en de weigering van de WIA-uitkering bleef in stand.