ECLI:NL:CRVB:2025:839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
24/1395 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante heeft op 20 april 2022 een aanvraag ingediend, waarin zij stelde dat zij niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat zij van mening was dat appellante wel degelijk over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelde dat appellante op de datum van de aanvraag over voldoende arbeidsvermogen beschikte, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was. De Raad bevestigde de conclusie van de rechtbank dat appellante in staat was om basale werknemersvaardigheden te tonen en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere conclusie rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.

Uitspraak

24/1395 WAJONG
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 april 2024, 23/832 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op de dag dat de aanvraag is ontvangen, 20 april 2022, (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.G. Hage, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 april 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hage. Het Uwv heeft zich, via videobellen, laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2000, heeft aanvragen gedaan op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Deze aanvragen zijn bij besluiten van 31 oktober 2019 en 7 januari 2021 afgewezen omdat appellante niet beschikt over arbeidsvermogen maar dit nog wel kan ontwikkelen.
1.2.
Appellante heeft met een door het Uwv op 20 april 2022 ontvangen formulier opnieuw een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Daarbij is vermeld dat werken voor appellante een te grote lichamelijke en psychische belasting is. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van een begeleider van MEE en een behandelaar van Antes. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante niet over arbeidsvermogen beschikt maar dat er geen reden is om aan te nemen dat zij dit niet kan ontwikkelen. Er zijn dus geen nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven om de voorgaande beoordeling in het kader van de Wajong te herzien. Met een besluit van 11 mei 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.3.
Bij besluit van 22 december 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft per 20 april 2022 geweigerd aan appellante een Wajong-uitkering toe te kennen omdat appellante over arbeidsvermogen beschikt. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft daarnaast het Uwv gevolgd in de conclusie dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en een taak kan verrichten.
2.2.
Daartoe is overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante heeft gezien tijdens de hoorzitting en de beschikbare medische informatie heeft bestudeerd. Uit die informatie blijkt dat de behandeling van appellante op 13 april 2022 is beëindigd omdat de maximale behandeldoelen zijn bereikt. Er zijn minder angstklachten en ook gebruikt appellante op de datum in geding veel minder medicatie dan in 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat uit die informatie blijkt dat de belastbaarheid van appellante is toegenomen. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat haar mentale of lichamelijke belastbaarheid is onderschat.
2.3.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat indien rekening wordt gehouden met de omstandigheden waaraan de werkomgeving moet voldoen en voorwaarden aan het werk zelf worden gesteld (vaste bekende en voorspelbare werkwijzen), appellante in staat is afspraken na te komen. Dat appellante bij de zorg voor haar kinderen ondersteuning krijgt van haar oma betekent niet dat zij geen basale werknemersvaardigheden heeft. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat met begeleiding door een leidinggevende of jobcoach voldoende aan de begeleidingsbehoefte van appellante wordt toegekomen. Verder is niet in geschil dat appellante instructies kan begrijpen, onthouden en uitvoeren.
2.4.
De rechtbank heeft ten slotte geoordeeld dat nog daargelaten de vraag of een naam of getal geven aan een document moet worden aangemerkt als ordenen, uit de medische informatie niet blijkt dat zodanige cognitieve beperkingen aanwezig zijn dat het niet mogelijk is om te ordenen. De rechtbank is van oordeel dat de taak scannen passend is voor appellante.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante is toegenomen. Er is geen sprake van beter functioneren. De oma van appellante houdt het gezin van appellante op de been. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is onzorgvuldig nu hij niet in acht heeft genomen dat appellante moeite heeft met rekenen, complexe taken uitvoeren en het overzien van de gevolgen van haar handelen. Appellante mist basale werknemersvaardigheden en de taak scannen gaat haar capaciteit te boven omdat daarbij complexe taken moeten worden verricht.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) één van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per 20 april 2022, de dag dat de aanvraag is ontvangen, arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellante geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en niet over basale werknemersvaardigheden beschikt.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
4.4.
Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 december 2022 overtuigend toegelicht dat op 20 april 2022 sprake is van beter functioneren van appellante. De medicatie is duidelijk verminderd in vergelijking met eerdere beoordelingen en appellante is in het dagelijks leven zelfredzaam, inclusief de zorg voor haar drie kinderen. Met name vanwege haar fysieke beperkingen krijgt zij daarbij hulp. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 december 2022 volgt ook, anders dan appellante heeft betoogd, dat in acht is genomen dat appellante moeite heeft met rekenen, complexe taken uitvoeren en het overzien van de gevolgen van haar handelen. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van het Uwv. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. Er zijn derhalve geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen.
4.5.
Anders dan appellante heeft gesteld, komt gelet op de taakbeschrijving bij de taak scannen niet voor dat (een grote hoeveelheid) documenten moeten worden geordend. Ook dienen geen complexe taken te worden verricht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 7 november 2024 afdoende toegelicht dat de door appellante genoemde activiteiten niet aan de orde zijn bij de taak scannen. In zijn rapport van 7 januari 2021 heeft de arbeidsdeskundige daarnaast overtuigend gemotiveerd dat de taak scannen een taak betreft die overeenkomt met de kennis en vaardigheden van appellante. Verder is niet gebleken dat appellante geen naam of getal kan geven aan een document. In zijn rapport van 21 december 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep daarnaast nog toegelicht dat binnen de taak sprake is van een minimale persoonlijke invulling op het gebied van frequentie, duur en volgorde, of het maken van keuzen en eventuele problemen zijn praktisch van aard en kunnen in principe via de werkroutine worden opgelost. Indien noodzakelijk kan de functionaris hierbij worden ondersteund.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank het Uwv met juistheid heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op 20 april 2022 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) D. Semiz