ECLI:NL:CRVB:2025:839
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante heeft op 20 april 2022 een aanvraag ingediend, waarin zij stelde dat zij niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat zij van mening was dat appellante wel degelijk over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelde dat appellante op de datum van de aanvraag over voldoende arbeidsvermogen beschikte, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was. De Raad bevestigde de conclusie van de rechtbank dat appellante in staat was om basale werknemersvaardigheden te tonen en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere conclusie rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.