ECLI:NL:CRVB:2025:846

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
24/1444 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 5 september 2022, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing van het Uwv, omdat zij van mening is dat haar medische beperkingen niet correct zijn ingeschat. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 5 maart 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. E. Akdeniz, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D.W.C. Jacobs. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn voor appellante, uitgaande van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 januari 2023. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv, en het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen is afgewezen. De beëindiging van de WIA-uitkering blijft dus in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/1444 WIA
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 mei 2024, 23/743 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de WIA-uitkering per 5 september 2022 terecht heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 maart 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als schoonmaakmedewerkster voor 23,65 uur per week. Appellante is voor dit werk uitgevallen wegens diverse lichamelijke klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante per 21 januari 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100% omdat voor appellante geen functies konden worden geselecteerd. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante per 21 januari 2021 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij appellante onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft, en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 juni 2022. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd op basis waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 9,43%. Het Uwv heeft bij besluit van 4 juli 2022 de WIA-uitkering van appellante per 5 september 2022 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 17 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 juli 2022 ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 17 januari 2023 beperkingen toegevoegd aan de FML op de punten 4.16.1 (lopen) en 4.20.1 (knielen of hurken); op beide punten is appellante licht beperkt geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde FML de functies opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de functies nog steeds passend zijn voor appellante. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft hiermee ongewijzigd 9,43%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de hoorzitting aanwezig is geweest en na afloop van de hoorzitting nog een lichamelijk en psychisch onderzoek heeft verricht bij appellante. Ook is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. In een rapport van 13 maart 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat de door appellante in beroep overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft voor een ander standpunt. Een deel van deze informatie is te ver verwijderd van de datum in geding. De overgelegde medische informatie die wel ziet op de datum in geding was (in andere vorm) al bekend in bezwaar en is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken bij de heroverweging. Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de medische geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. Dit wordt niet anders doordat destijds, bij de toekenning van de WIA-uitkering per 21 januari 2019, onvoldoende functies konden worden geselecteerd. De rechtbank heeft het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen, afgewezen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft in hoger beroep het standpunt herhaald dat zij ook per de datum in geding, 5 september 2022, ongewijzigd volledig arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft het Uwv haar beperkingen onderschat, waardoor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor haar niet geschikt zijn. Appellante heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.1.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De door appellante in hoger beroep gegeven nadere toelichting op deze gronden bevat geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Appellante heeft in hoger beroep geen nadere medische informatie overgelegd. Op de door appellante in beroep overgelegde medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd in het rapport van 13 maart 2024. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat geen sprake is van nieuwe medische informatie over de situatie van appellante rond de datum in geding. Uit de overgelegde informatie blijkt dat sprake is van toegenomen pijnklachten aan de rechterknie en in het rechterbeen, maar deze spelen pas ruim na de datum in geding. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat de door appellante in beroep overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv.
4.2.2.
Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen wordt afgewezen, nu er geen twijfel bestaat aan de medische beoordeling.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv, uitgaande van de juistheid van de FML van 17 januari 2023, voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn voor appellante.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) C.M. Snellenberg