ECLI:NL:CRVB:2025:860

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
24/2005 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 7 juni 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als lasser werkte, heeft zich op 11 juni 2019 ziekgemeld na een auto-ongeluk, waarbij hij nekklachten opliep. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant beperkingen had, maar dat hij in staat was om bepaalde functies te vervullen. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid.

Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het besluit van het Uwv. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 17 april 2025, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. G.Z.U. Viragh, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.A. Vermeijden. Na beoordeling van de argumenten van appellant en de eerdere uitspraken, concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had besloten om geen WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellant niet voldeed aan de criteria van 35% arbeidsongeschiktheid. De Raad wees ook het verzoek om inschakeling van een onafhankelijke deskundige af, omdat appellant geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die een ander oordeel rechtvaardigden.

Uitspraak

24/2005 WIA
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 juli 2024, 22/3720 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv appellant per 7 juni 2021 terecht geen WIAuitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G.Z.U. Viragh, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 april 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Viragh. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als lasser voor 40 uur per week. Op 11 juni 2019 heeft hij zich ziekgemeld met nekklachten als gevolg van een auto-ongeluk. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 juli 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en vervolgens functies voor hem geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 4 augustus 2021 geweigerd appellant met ingang van 7 juni 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 20 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. Zij waren op de hoogte van de klachten van appellant, waaronder zijn pijnklachten en concentratieproblemen en hebben naar die klachten onderzoek verricht. De primaire verzekeringsarts heeft appellant gezien, hem lichamelijk en psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant telefonisch gesproken en dossieronderzoek verricht. De rechtbank heeft ook in het achterwege laten van een fysiek spreekuur geen reden gezien voor de conclusie dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is geweest of dat hij geen goed beeld had van de beperkingen van appellant. Er is namelijk in de primaire fase wel een fysiek spreekuur door een geregistreerde verzekeringsarts geweest en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens zijn rapport van de bevindingen daarvan kennis genomen. Volgens de rechtbank voldoet appellant niet aan de criteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten om aan te nemen dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Dat kan alleen als betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling, bedlegerig is, ADL-afhankelijk is of als gevolg van een ernstige psychische stoornis psychisch niet zelfredzaam is. Dat is bij appellant niet aan de orde.
2.2.
De rechtbank is niet gebleken dat in de FML van 19 juli 2021 de beperkingen van appellant zijn onderschat. Het verzoek om inschakeling van een onafhankelijke deskundige is afgewezen. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor hem geselecteerde functies. Uit de rapporten van de arbeidsdeskundigen is niet gebleken dat appellant de Nederlandse taal onvoldoende machtig is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% heeft vastgesteld en om die reden de WIA-uitkering per 7 juni 2021 terecht heeft geweigerd.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij is het, kort samengevat, niet eens met de vastgestelde beperkingen en is van mening dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Het dagverhaal geeft volgens hem aan dat hij niet in staat is zodanig te functioneren dat hij werk kan verrichten. Er is sprake van PTSS-klachten en een whiplash. Appellant verzoekt om inschakeling van een onafhankelijke deskundige. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant geciteerd uit het advies van zijn medisch adviseur van 25 juni 2024.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de weigering van de WIAuitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de beroepsgronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel
– en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen – dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die aanleiding geven tot een andersluidend oordeel. Het verzoek om inschakeling van een deskundige dient dan ook te worden afgewezen.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat, uitgaande van de juistheid van de FML van 19 juli 2021, appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) N. ter Heerdt