In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellant, die zonder vaste woon- of verblijfplaats is. Het college van burgemeester en wethouders van Helmond had eerder de bijstand van appellant over een periode van bijna acht jaar ingetrokken en een bedrag van € 113.572,34 teruggevorderd, omdat appellant de inlichtingenverplichting zou hebben geschonden. De Raad had eerder in een uitspraak van 31 maart 2023 het besluit van het college vernietigd voor bepaalde periodes en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. In het bestreden besluit van 28 juni 2023 heeft het college de terugvordering opnieuw vastgesteld op € 48.144,01. Appellant stelde dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid was gesteld om in bezwaar te worden gehoord, maar de Raad oordeelde dat dit niet nodig was gezien de aard van de beslissing. Daarnaast heeft appellant schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met meer dan twee jaar was overschreden en kende appellant een schadevergoeding van € 3.000 toe. De kosten van de procedure werden gedeeltelijk vergoed, waarbij zowel de Staat als het college ieder € 453,50 moesten betalen aan appellant.