ECLI:NL:CRVB:2025:874

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
23/3429 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van aanvragen om bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten door appellant. Appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, heeft in 2021 en 2022 aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand, maar deze zijn door het college van burgemeester en wethouders van Renkum afgewezen. De Raad oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn verhuizing noodzakelijk was, noch dat hij niet in staat was om te reserveren voor de inrichtingskosten. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen objectieve en verifieerbare stukken heeft overgelegd die zijn stellingen onderbouwen. De rechtbank Gelderland had eerder de beroepen van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat de afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand in stand blijft, en dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/3429 PW, 24/54 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 oktober 2023, 22/6113 en 22/6114 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Renkum (college)
Datum uitspraak: 3 juni 2025

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de afwijzing van aanvragen van appellant om bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten. Wat appellant heeft aangevoerd komt erop neer dat dit noodzakelijke kosten zijn die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Appellant wordt hierin niet gevolgd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.I. Bal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 maart 2025. Voor appellant is mr. Bal verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Hij woonde op een adres in [plaatsnaam] en is tussen november 2021 en februari 2022 verhuisd naar een ander adres in [plaatsnaam].
1.2.
Appellant heeft op 2 november 2021 en op 17 februari 2022 aanvragen om bijzondere bijstand ingediend voor verhuis- en inrichtingskosten. Met besluiten van 10 december 2021 en 24 februari 2022, na bezwaar gehandhaafd met twee afzonderlijke besluiten van 28 november 2022 (bestreden besluiten), heeft het college de aanvragen afgewezen. Aan de bestreden besluiten ligt het volgende ten grondslag.
1.2.1.
Appellant heeft de gestelde problemen in zijn vorige woning niet aannemelijk gemaakt en dus ook niet dat hij genoodzaakt was om te verhuizen. Daarmee is niet komen vast te staan dat de verhuiskosten in het individuele geval van appellant noodzakelijk zijn. Aan de stelling van appellant dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college aan hem bijzondere bijstand moet toekennen, wordt dan ook niet meer toegekomen.
1.2.2.
De inrichtingskosten moeten in beginsel worden bestreden uit het inkomen op bijstandsniveau, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Appellant kon voor de inrichtingskosten reserveren en dus is geen sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW.
1.2.3.
Voor de door appellant gestelde zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW geldt dat appellant behoort tot de personenkring van de PW, zoals omschreven in artikel 11 van de PW. Hij is niet op grond van de artikelen 13 tot en met 15 van de PW uitgesloten van het recht op bijstand. Appellant is dus niet een persoon als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW. Daarom is deze bepaling in de situatie van appellant niet van toepassing.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de bestreden besluiten over de afwijzingen van de aanvragen om bijzondere bijstand in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regel die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk is, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Degene die een aanvraag doet om bijzondere bijstand moet aannemelijk maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van die bijstand. Dit is vaste rechtspraak. [1]
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW moet eerst worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Tot slot moet de vraag worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie een zekere beoordelingsruimte.
4.3.
Uitgangspunt is dat een inkomen op bijstandsniveau voorziet in alle (periodiek en incidenteel) voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten, dat wil zeggen: de bestaanskosten die kunnen worden gerekend tot het op minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon. Alleen in bijzondere omstandigheden is aanvullend bijzondere bijstand nodig. Daarom kan op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW alleen recht op bijzondere bijstand bestaan voor zover de betrokkene door bijzondere omstandigheden wordt geconfronteerd met kosten waarin de algemene bijstandsnorm niet voorziet of met kosten waarin de norm wel voorziet maar die hij door bijzondere omstandigheden niet uit de norm kan betalen. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten, is een aspect dat in laatst genoemd kader moet worden beoordeeld.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de verhuis- en inrichtingskosten zich hebben voorgedaan.
Verhuiskosten
4.5.
Tussen partijen is in geschil of de verhuiskosten in dit geval noodzakelijke kosten zijn en in het bijzonder of de verhuizing van appellant noodzakelijk was.
4.6.
Volgens appellant was dat het geval. Hij heeft aangevoerd dat hij genoodzaakt was te verhuizen vanwege kakkerlakken, schimmel en rioolgeur in zijn woning. De woningbouwvereniging heeft geweigerd de gebreken te verhelpen, zodat appellant wel moest verhuizen. Het college heeft verwezen naar een onderzoek van de woningbouwvereniging waaruit zou moeten blijken dat de woning leefbaar was, maar een rapport daarvan ontbreekt in het dossier. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd. Daarnaast is de medische situatie van appellant niet bij de beoordeling van de aanvragen betrokken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.6.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verhuizing en daarmee de kosten voor de verhuizing noodzakelijk waren. Appellant heeft geen objectieve en verifieerbare stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake was van een gebrekkige woning waardoor verhuizing noodzakelijk was.
4.6.2.
Ter zitting heeft appellant gesteld dat sprake is van bewijsnood op dit punt, omdat het college het onderzoeksrapport van de woningbouwvereniging niet heeft overgelegd. Niet valt in te zien dat en in hoeverre de uitkomst van het onderzoek van de woningbouwvereniging waar appellant op doelt hem zou kunnen baten. Die uitkomst was kennelijk dat de woning leefbaar was, terwijl het aan appellant, als aanvrager van bijzondere bijstand, is om aannemelijk te maken dat het voor hem noodzakelijk was om te verhuizen omdat de woning onleefbaar was. Bovendien valt niet in te zien dat appellant niet zelf bij de woningbouwvereniging naar het onderzoek naar de leefbaarheid van zijn woning had kunnen informeren. Verder blijkt uit het dossier dat appellant al sinds 2018 problemen met zijn woning had, die de woningbouwvereniging volgens appellant niet heeft willen oplossen. Het is niet ondenkbaar dat hiervan nog correspondentie tussen appellant en de woningbouwvereniging bestaat. Appellant heeft de gestelde gebreken van zijn woning ook niet op andere wijze onderbouwd, bijvoorbeeld met foto’s.
4.6.3.
Appellant heeft niet toegelicht en met medische stukken onderbouwd in welk opzicht zijn medische situatie van belang is, zodat de Raad hieraan voorbij gaat.
Inrichtingskosten
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze kosten noodzakelijk zijn, maar wel of deze voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.8.
Volgens appellant is dat het geval. Hij heeft aangevoerd dat hij recht heeft op bijzondere bijstand voor inrichtingskosten, omdat hij is verhuisd en niet heeft kunnen reserveren voor deze kosten. Deze beroepsgrond slaagt al niet, omdat appellant zijn stelling dat hij niet heeft kunnen reserveren op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
Zeer dringende redenen
4.9.
Ten slotte heeft appellant net als in beroep aangevoerd dat er in zijn geval zeer dringende redenen zijn als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW en dat hem op die grond bijzondere bijstand moet worden verleend voor verhuis- en inrichtingskosten. Uit een uitspraak van de rechtbank Amsterdam [2] blijkt dat het mogelijk is om op die grond bijzondere bijstand te verlenen. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
4.9.1.
Net als de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant aan artikel 16, eerste lid, van de PW geen aanspraak op bijzondere bijstand kan ontlenen, omdat die bepaling hier niet van toepassing is. Zoals de rechtbank heeft overwogen, behoort appellant namelijk tot de personenkring van de PW, zoals omschreven in artikel 11 van de PW en is hij niet op grond van de artikelen 13 tot en met 15 van de PW uitgesloten van het recht op (bijzondere) bijstand. Zoals de rechtbank ook tot uitdrukking heeft gebracht, ziet de uitspraak van de rechtbank Amsterdam op een andere situatie. In dat geval was de aanvraag om bijzondere bijstand namelijk afgewezen op grond van artikel 15 van de PW, zodat artikel 16 van de PW wel van toepassing was.

Conclusie en gevolgen

4.10.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand in stand blijven.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M.S. van Veller als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2025.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M.S. van Veller

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regel

Artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3059.
2.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:5411.