ECLI:NL:CRVB:2025:878

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
25/72 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van gronden

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. E.B. Jobse, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 28 november 2024 in de zaak met nummer 24/2843 uitspraak gedaan. Het hoger beroep werd ingediend, maar het beroepschrift bevatte geen gronden, zoals vereist volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft appellante in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen vier weken te herstellen, maar de gemachtigde van appellante heeft deze termijn ongebruikt laten verstrijken.

Verschillende correspondentie tussen de Raad en de gemachtigde van appellante vond plaats, waarbij de Raad herhaaldelijk heeft gewezen op de noodzaak om de gronden van het hoger beroep in te dienen. Ondanks het verlenen van uitstel, heeft de gemachtigde van appellante ook deze nieuwe termijnen niet benut. Uiteindelijk heeft de Raad geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er geen gronden zijn ingediend en er geen gegronde redenen zijn voor het verzuim.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 10 juni 2025 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak schriftelijk verzet te doen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 10 juni 2025
25/72 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
28 november 2024, 24/2843
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.B. Jobse, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

OVERWEGINGEN

In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Het ingediende beroepschrift bevat geen gronden.
Bij brief van 29 januari 2025 is de gemachtigde van appellante in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen.
De gemachtigde van appellante heeft de Raad via e-mailbericht van 31 januari 2025 gevraagd of inmiddels een termijn voor het indienen van de gronden van het hoger beroep is verstrekt, in verband met eerdere problemen met het ontvangen van aangetekende post.
De Raad heeft daarop via e-mailbericht van 3 februari 2025 geantwoord dat de desbetreffende uitnodiging op 29 januari 2025 per gewone post is verzonden en dat daarin een termijn is gesteld van vier weken.
De gemachtigde van appellante heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Via digitaal bericht van 26 februari 2025 heeft de gemachtigde van appellante de Raad verzocht vier weken uitstel te verlenen om de gronden van het hoger beroep in te dienen.
Bij aangetekende brief van 4 maart 2025 heeft de Raad de gemachtigde van appellante dit uitstel verleend. Daarbij is aangegeven dat de gronden van het hoger beroep binnen vier weken na de datum van deze brief ingediend moeten worden en dat nader uitstel niet verleend zal worden. Ook is erop gewezen dat de gemachtigde van appellante er rekening mee moet houden dat het hoger beroep niet inhoudelijk zal worden behandeld, indien de gronden niet binnen deze termijn worden ingediend.
De aangetekende brief van 4 maart 2025 is op 27 maart 2025 retour binnengekomen bij de Raad met de mededeling dat deze niet is afgehaald. De Raad heeft de brief diezelfde dag per gewone post opnieuw verstuurd aan de gemachtigde van appellante en erop gewezen dat met de nieuwe toezending niet opnieuw een termijn is gaan lopen.
Via digitaal bericht van 3 april 2025 heeft de gemachtigde van appellante laten weten de brief van 4 maart 2025 pas na de nieuwe termijn te hebben ontvangen. Daarbij heeft de gemachtigde de Raad verzocht nog een laatste nadere termijn te geven voor het indienen van de gronden.
Bij aangetekende brief van 9 april 2025 heeft de Raad de gemachtigde van appellante twee weken uitstel verleend. Daarbij is wederom aangegeven dat nader uitstel niet verleend zal worden en is erop gewezen dat de gemachtigde van appellante er rekening mee moet houden dat het hoger beroep niet inhoudelijk zal worden behandeld, indien de gronden niet binnen deze termijn worden ingediend.
De gemachtigde van appellante heeft ook deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Niet is gebleken van redenen die een verontschuldiging vormen voor dit verzuim. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2025.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.