ECLI:NL:CRVB:2025:889
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die zich op 1 december 2016 ziekmeldde met chronische rugklachten, betwistte de beslissing van het Uwv en stelde dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 4 oktober 2023 werd de zaak behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. N. Köse-Albayrak, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.C. Puister. De Raad benoemde drs. M. Vervoort als onafhankelijke deskundige, die op 18 april 2024 een rapport uitbracht. Vervoort concludeerde dat de FML van 31 oktober 2019 correct was vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor verdere beperkingen. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering had toegekend. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.