ECLI:NL:CRVB:2025:891
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante en de geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv, die per 1 oktober 2021 een mate van 48,33% heeft vastgesteld. Appellante, die voorheen als verpleegkundige werkte, heeft zich op 17 januari 2018 ziekgemeld en ontvangt sinds 15 januari 2020 een WIA-uitkering. Na een wijziging in haar gezondheid heeft het Uwv haar arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld, waarbij een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige betrokken waren. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante niet geschikt was voor haar laatste functie, maar wel voor andere functies, wat leidde tot de vaststelling van 68,53% arbeidsongeschiktheid. Na bezwaar van appellante heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid aangepast naar 48,33%. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv voldoende onderbouwd was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten.