ECLI:NL:CRVB:2025:894

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
21/3178 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en de toekenning van een WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv per 22 juni 2020, die is vastgesteld op 57,27%. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en is tot de conclusie gekomen dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De Raad heeft de deskundige KNO-arts prof. dr. C.R.J. Cremers benoemd om de medische situatie van appellant te beoordelen. De deskundige concludeerde dat er geen sprake was van gehoorverlies, maar wel van oorsuizen. De Raad heeft de bevindingen van de deskundige gevolgd en geoordeeld dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar het besluit van 6 juni 2024, waarin de WIA-uitkering werd toegekend, in stand gelaten. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

21/3178 WIA, 25/866 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 augustus 2021, 20/4653 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 juni 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 22 juni 2020 heeft vastgesteld op 57,27%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 november 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Moerman-Bootsma.
Het onderzoek ter zitting is geschorst, waarna aan het Uwv aanvullende vragen zijn gesteld.
Op 17 februari 2023 heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. Appellant heeft hierop gereageerd.
De Raad heeft vervolgens KNO-arts prof. dr. C.R.J. Cremers benoemd als deskundige.
De deskundige heeft op 20 maart 2024 rapport uitgebracht, aangevuld bij brief van 27 maart 2024. Appellant heeft hierop zijn zienswijze gegeven.
Het Uwv heeft op 6 juni 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het Uwv het bezwaar van appellant gegrond heeft verklaard, het primaire besluit, waarbij de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd geweigerd, heeft herroepen en alsnog een WIA-uitkering heeft toegekend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Op 23 april 2025 heeft een nieuwe zitting plaatsgevonden. Namens appellant is mr. Willering verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als clubmanager voor ruim 40 uur per week. Op 26 juni 2017 heeft hij zich ziekgemeld met oorsuizen, spanningsklachten, vermoeidheid en misselijkheid. In verband met een aanvraag om een WIA-uitkering heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 augustus 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 24 augustus 2020 geweigerd appellant met ingang van 22 juni 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 8 december 2020 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de manier waarop appellant zijn gezondheidsklachten ervaart niet kan leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat haar niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant en meer beperkingen had moeten aannemen. Wat betreft de gestelde stof- en stuifmeelallergie heeft de rechtbank geoordeeld dat niet met medische stukken is onderbouwd dat sprake is van een dergelijke allergie. Wat betreft de gehoorproblematiek heeft de rechtbank overwogen dat reguliere functies te duiden zijn, omdat appellant een voorziening heeft voor geluidsbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank is in de geselecteerde functies geen sprake van een excessieve geluidsbelasting. Het is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overstijgt.
Het standpunt van partijen
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft hiertegen aangevoerd dat hij de geselecteerde functies niet kan uitvoeren, omdat hij last heeft van tinnitus en geen geluiden kan verdragen. Daarnaast komen normale geluiden extra hard binnen door zijn overgevoeligheid voor geluiden (hyperacusis). Volgens appellant gaat het Uwv ten onrechte ervan uit dat hij, ondanks zijn gehoorproblemen, met gebruik van een koptelefoon in staat is de voorgehouden functies te vervullen. Appellant stelt dat hij de koptelefoon maximaal een uur achtereen kan dragen. Na een uur zou de koptelefoon contraproductief werken voor de tinnitusklachten en die klachten juist erger maken. Ter onderbouwing hiervan heeft appellant verwezen naar een brief van de behandelend KNO-arts van 27 december 2021, waarin een suisanalyse is vermeld van 23 november 2021.
3.2.
Het Uwv heeft desgevraagd in een rapport van 10 februari 2023 te kennen gegeven dat een toename van oorsuizen bij gebruik van een koptelefoon rond de datum in geding niet aan de orde was. Dit is afgeleid uit een medisch onderzoek van mei 2019. Het gebruik van een koptelefoon had rond 2019 en 2020 wel voldoende effect. Er stonden appellant volgens het Uwv voldoende middelen ter beschikking om oorsuizen te voorkomen, namelijk maskeerders voor de tinnitus en voor zover mogelijk op dat moment gebruik van een koptelefoon.
3.3.
Bij de Raad is twijfel gerezen over de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding, omdat onduidelijk is of appellant in staat kan worden geacht om gedurende 8 uur per dag, 40 uur per week een koptelefoon te dragen en de geselecteerde (reguliere) functies te verrichten, ondanks dat hij – volgens de verzekeringsarts – geluid, ook normaal geluid, zo veel mogelijk moet vermijden vanwege zowel de tinnitus, als de hyperacusis-klachten. Daarom heeft de Raad KNO-arts Cremers als deskundige benoemd.
3.4.
De deskundige is tot de conclusie gekomen dat per datum in geding geen sprake is geweest van gehoorverlies. Wel is sprake van oorsuizen. Aan de hand van gehooronderzoeken is objectiveerbaar oorsuizen vastgesteld, veroorzaakt door geluiden van het eigen lichaam (een vasculaire oorzaak). Overgevoeligheid voor geluid is echter niet aan de orde, gelet op normale toon-audiogrammen. Enige vrijstelling van werkuren wegens het oorsuizen, bijvoorbeeld mogelijk twee halve werkdagen, acht de deskundige redelijk. Cremers kan zich verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Het gebruik van een koptelefoon acht hij niet zinvol, omdat de eigen geluiden dan juist sterker worden beleefd.
3.5.
Namens appellant is in reactie op het rapport aangevoerd dat de deskundige in zijn beantwoording van de vragen niet geheel consistent is omdat hij een geringe urenbeperking aan de orde acht en daarom de door het Uwv vastgestelde beperkingen dus niet volledig heeft onderschreven. Verder is aangevoerd dat omdat Cremers een koptelefoon geen adequate voorziening acht, appellant dus niet in staat is de voorgehouden functies te vervullen. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is.
3.6.
Met een besluit van 6 juni 2024 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv bestreden besluit 1 gewijzigd, in die zin dat het bezwaar van appellant alsnog gegrond is verklaard en het besluit van 24 augustus 2020 is herroepen. Daaraan ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 mei 2024 ten grondslag, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen van Cremers volledig heeft overgenomen en een gewijzigde FML van 22 mei 2024 heeft opgesteld. Daarin is de beperking voor geluidsbelasting op aspect 3.6 verwijderd en een beperking voor de urenomvang toegevoegd. Appellant wordt in staat geacht om gemiddeld 8 uur per dag te werken, afgewisseld met een dag van 4 uur. Gemiddeld aantal uren per week is 30, maximaal 32 uur. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij rapport van 29 mei 2024 vastgesteld dat de eerder geselecteerde functies zijn komen te vervallen door de noodzakelijke afwisseling in uren in het arbeidspatroon van maandag tot en met vrijdag van 8 uur - 4 uur - 8 uur - 4 uur - 8 uur werken in de week. Op basis van een nieuwe functieselectie met deeltijdvarianten is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 57,27%. Bij bestreden besluit 2 heeft het Uwv appellant 22 juni 2020, een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 57,27%.
3.7.
Appellant heeft zich niet met bestreden besluit 2 kunnen verenigen. Aangevoerd is dat appellant ook last heeft van COPD en allergisch is voor stof en stuifmeel. Verder heeft appellant aangevoerd dat de geselecteerde functies medisch niet passend zijn.
3.8.
Het Uwv heeft hierop bij brief van 31 oktober 2024 gereageerd.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv aan appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend per 22 juni 2020. Met dit besluit heeft het Uwv bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd. Nu bestreden besluit 1 in de aangevallen uitspraak in stand is gelaten, komt die uitspraak voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaren en bestreden besluit 1 vernietigen met veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant. Omdat bestreden besluit 2 niet volledig tegemoetkomt aan de bezwaren van appellant, wordt dit besluit met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, in de procedure betrokken en wordt het hoger beroep geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.
4.2.
De Raad zal vervolgens beoordelen of het Uwv appellant op goede gronden een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 57,27% heeft toegekend. De Raad doet dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep tegen bestreden besluit 2 niet slaagt en overweegt daartoe als volgt.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
De Raad heeft om duidelijkheid te verkrijgen over de medische situatie van appellant rond de datum in geding een onafhankelijk deskundige geraadpleegd. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport van Cremers van 20 maart 2024, aangevuld op 27 maart 2024, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk. De deskundige heeft dossieronderzoek verricht, appellant onderzocht en alle medische informatie van de behandelend artsen, met name de rapporten van de behandelend KNO-artsen, uitdrukkelijk betrokken bij zijn beoordeling. De deskundige heeft uitvoerig uiteengezet hoe hij tot welke diagnoses is gekomen en waarom volgens hem, in het licht van de medische informatie, geen gronden zijn voor een beperking voor geluidsbelasting. Ook heeft de deskundige voldoende toegelicht op welke wijze een beperking in arbeidsuren tegemoetkomt aan de problematiek van appellant. De stelling van appellant dat het rapport van Cremers niet consistent is omdat hij enerzijds de beperkingen van de FML van 7 augustus 2020 onderschrijft en anderzijds een geringe urenbeperking aanneemt, is geen reden diens bevindingen niet te volgen. Uit het deskundigenrapport blijkt namelijk eenduidig wat Cremers van de door het Uwv in 2020 vastgestelde beperkingen vindt, zodat daarover geen misverstand bestaat. Verder heeft het Uwv de benodigde afwisseling in arbeidsuren per week in de FML van 22 mei 2024 overgenomen.
4.5.
Met een rapport van 22 mei 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen van Cremers verwerkt en neergelegd in een FML van diezelfde datum.
4.6.
Appellant heeft zich niet met de aangepaste FML van 22 mei 2024 kunnen verenigen omdat daarin volgende hem onvoldoende rekening is gehouden met de klachten van COPD en stuifmeelallergie. Deze grond slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML van 22 mei 2024 (net als voorheen) rekening gehouden met de klachten van COPD door een beperking aan te nemen voor luchtweg prikkelende stoffen en adembeschermende maskers. Wat betreft de gestelde stuifmeelallergie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 8 juli 2022 toegelicht dat uit het dossier niet blijkt van een allergie voor stof en stuifmeel. Geen reden bestaat om deze toelichting niet te volgen, temeer omdat ter zitting bij de rechtbank is vastgesteld dat niet eerder in het dossier van een dergelijke allergie melding is gemaakt en appellant desgevraagd heeft bevestigd dat een dergelijke allergie niet door een arts is vastgesteld.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij rapport van 29 mei 2024 vastgesteld dat appellant op basis van de FML van 22 mei 2024 in staat kan worden geacht de functie van administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100), de functie van lader, losser (SBC-code 111220) en de functie van medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) te vervullen.
4.8.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn in verband met de COPD, de gestelde stuifmeelallergie en omgevingsgeluiden. Het Uwv heeft voldoende en inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. Wat betreft de longklachten heeft het Uwv toegelicht dat appellant beperkt is voor prikkelende stoffen, wat in de functie van medewerker tuinbouw niet aan de orde is. Voor het aannemen van een beperking voor stuifmeelallergie is, zoals in 4.6 overwogen, geen aanleiding en wat betreft de omgevingsgeluiden heeft het Uwv verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 mei 2024 en het rapport van Cremers, waaruit blijkt dat een beperking voor omgevingsgeluiden niet aan de orde is.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.3 tot en met 4.8 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 niet slaagt. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 57,27% in stand blijft.
6. De vernietiging van de aangevallen uitspraak en bestreden besluit 1 geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-) en op € 3.174,50 in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor de zitting en 0,5 punt voor de nadere zitting, 0,5 punt voor het indienen van een reactie en 0,5 punt voor de zienswijze, met een waarde per punt van € 907,-) wegens verleende rechtsbijstand. In totaal komt een bedrag van € 4.988,50 voor vergoeding in aanmerking.
7. Tevens dient het Uwv het door appellant betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 182,- te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 8 december 2020 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 6 juni 2024 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 4.988,50;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) A.M. Korver