ECLI:NL:CRVB:2025:916

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
24/2190 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 9 december 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 8 mei 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H. Beekelaar, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. C. Roele. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad bevestigt dat een verwacht ziekteverzuim van rond de 25% redelijk is voor een werkgever en dat appellant, buiten de dagen van migraineaanvallen, beschikbaar is voor werk. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft dit oordeel. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/2190 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 augustus 2024, 23/3558 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 11 juni 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv appellant per 9 december 2022 terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. Beekelaar, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 mei 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Beekelaar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele. Tevens is verschenen de vader van appellant.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als commercieel medewerker voor 31,95 uur per week. Na beëindiging van zijn dienstverband heeft hij zich op 11 december 2020 ziekgemeld vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij het Uwv had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 november 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en het arbeidsongeschiktheidspercentage berekend op 8,52%. Het Uwv heeft bij besluit van 1 december 2022 geweigerd appellant met ingang van 9 december 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 4 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om extra beperkingen aan te nemen en deze beperkingen neergelegd in de FML van 21 maart 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het maatmanloon aangepast, nieuwe functies geselecteerd en het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant berekend op 12,16%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank is er geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek uiteindelijk niet zorgvuldig is verricht. Appellant is gezien door de primaire verzekeringsarts en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en in de beroepsfase heeft een nieuwe medische beoordeling plaatsgevonden. Evenmin bestaan volgens de rechtbank aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de medische conclusies. In verband met de aandoeningen van appellant zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren (geen dwingend tempo, geen verhoogd persoonlijk risico, niet of nauwelijks afgeleid door activiteiten van anderen, geen snel bewegende visuele prikkels in de omgeving), sociaal functioneren (omgaan met conflicten, geen chauffeursfuncties), en voor stof, rook, gassen, trillingsbelasting, werken met toetsenbord en/of muis, frequent buigen, tillen, dragen, hoofdbewegingen maken, lopen, trappenlopen, klimmen, staan, geknield of gehurkt actief zijn, boven schouderhoogte actief zijn, niet ’s nachts werken, ongeveer 8 uur per dag en 40 uur per week werken. Voor het aspect horen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op goede gronden geen aanleiding gezien beperkingen aan te nemen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de berekening van het verzuimpercentage is gebaseerd op wat appellant zelf heeft verklaard over de frequentie en de duur van de aanvallen. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie oordeelt de rechtbank dat een ziekteverzuim van minder dan 25% geen beletsel mag zijn voor een werkgever om iemand in dienst te nemen. De arts bezwaar en beroep heeft er terecht op gewezen dat een verwacht ziekteverzuim losstaat van de vraag of een urenbeperking moet worden aangenomen en dat appellant, buiten de dagen dat de aanvallen optreden, belastbaar is conform de FML. De arts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk toegelicht dat voor het aannemen van meer beperkingen geen aanleiding bestaat en appellant heeft geen (medische) informatie in het geding gebracht die twijfel zaait aan de juistheid van de medische conclusies. Omdat pas in beroep een afdoende motivering aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd was sprake van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Omdat het Uwv dit gebrek heeft hersteld heeft hersteld en niet is gebleken dat appellant hierdoor is benadeeld, heeft de rechtbank het gebrek gepasseerd onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Wel is hierin aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant heeft het Uwv zowel vanuit medisch als vanuit arbeidskundig oogpunt onvoldoende rekening gehouden met zijn klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De bijwerkingen van de medicatie zijn door verweerder onvoldoende meegenomen in de beoordeling. Het is voor appellant onbegrijpelijk dat hij door het Uwv enerzijds in staat wordt geacht acht uur per dag, veertig uur per week te werken terwijl het Uwv anderzijds heeft vastgesteld dat appellant 6,5 dagen per week niet in staat is te functioneren en dus niet in staat is loonvormende arbeid te verrichten. De door het Uwv geselecteerde functies zijn niet geschikt voor appellant.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de weigering van de WIAuitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie in het geding gebracht. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad is een te verwachten ziekteverzuim van rond de 25% de grens van wat in redelijkheid nog van een werkgever kan worden verlangd. [1] Dit staat los van de duurbelastbaarheid van appellant op de dagen dat geen sprake is van een migraineaanval. Wanneer appellant geen aanval heeft, is hij beschikbaar voor werk. Voor die dagen heeft het Uwv helder en inzichtelijk gemotiveerd dat appellant, met inachtneming van de beperkingen zoals neergelegd in de FML, veertig uur per week belastbaar is voor arbeid.
4.4.
Het standpunt van appellant, dat het Uwv hem ten onrechte slechts beperkt heeft geacht voor snel bewegende beelden en niet voor bewegende beelden, zoals in de NHG Standaard duizeligheid wordt vermeld, wordt niet gevolgd. De arts bezwaar en beroep heeft, onder andere onder verwijzing naar de NHG Standaard duizeligheid, voldoende gemotiveerd toegelicht dat in het geval van appellant een beperking voor snel bewegende visuele prikkels in voldoende mate tegemoetkomt aan zijn klachten. De arts bezwaar en beroep heeft alle beschikbare medische gegevens betrokken bij de beoordeling, appellant uitgebreid gezien in een bijna twee uur durend spreekuur en op basis van deze bevindingen beperkingen aangenomen. De Raad ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Appellant heeft zijn beroepsgrond niet met medische stukken of op een andere wijze onderbouwd.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Kovac

Voetnoten

1.CRvB 24 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:450.