ECLI:NL:CRVB:2025:930

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
24/2192 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-loonaanvullingsuitkering en geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant door het Uwv per 28 juni 2023. Appellant is van mening dat hij niet geschikt is voor zijn eigen werk als monteur, omdat zijn medische beperkingen niet goed zijn ingeschat. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld na een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had besloten dat appellant geschikt was voor zijn eigen werk, en dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de invloed van zijn HIV-besmetting en andere gezondheidsklachten, overwogen, maar kwam tot de conclusie dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor zijn eigen werk. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan op 11 juni 2025.

Uitspraak

24/2192 WIA
Datum uitspraak: 11 juni 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 augustus 2024, 23/3092 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de uitkering van appellant op grond van de Wet WIA per 28 juni 2023 heeft beëindigd, omdat appellant geschikt wordt geacht voor het eigen werk. Appellant is het niet eens met de medische beoordeling en het standpunt dat hij geschikt is voor zijn eigen werk. Zijn beperkingen zijn onderschat en het Uwv had moeten informeren bij de inlener over de belasting in het eigen werk. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.J. van der Meulen, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meulen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als monteur (afplakker spuiterij) gemiddeld 37,70 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft een onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 mei 2022. Omdat de arbeidsdeskundige met deze FML onvoldoende functies heeft kunnen selecteren, heeft de arbeidsdeskundige appellant arbeidsongeschikt geacht naar een mate van 80 tot 100%. Bij besluit van 13 juli 2022 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 18 november 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Vanwege de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering per 17 juni 2022 heeft het Uwv bij besluit van 2 augustus 2022 aan appellant per 18 juni 2022 een WGAloonaanvullingsuitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3.
De voormalig werkgever van appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat er geen actueel medisch en arbeidskundig onderzoek aan deze toekenning ten grondslag ligt. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie opgevraagd bij de huisarts en appellant op het spreekuur gezien. Op basis van zijn onderzoeksbevindingen heeft deze arts geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant ten opzichte van 18 november 2021 fors is gewijzigd in die zin dat de belastbaarheid van appellant is toegenomen. De HIV-infectie is goed onder controle met specifieke virus remmende medicijnen en de immuniteit is goed, zoals uit de brieven van de internistinfectioloog blijkt. Ook is niet gebleken van objectiveerbare hart-, long- of buikpathologie waarmee appellant in staat worden geacht tot een normale, eventueel boven normale fysieke belasting, waarbij blootstelling aan longprikkelende omstandigheden niet hoeft te worden vermeden. Vanwege duizeligheidsklachten is appellant beperkt op verhoogd persoonlijk risico. Voor de stress als gevolg van zijn gezondheid heeft appellant geen psychische hulp ingeschakeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een beperking voor persoonlijk risico neergelegd in een FML van 7 april 2023. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de FML bezien of appellant geschikt is voor het eigen werk als monteur. Daartoe heeft de arbeidsdeskundige telefonisch contact gezocht met de intercedent van de werkgever van appellant. Naar aanleiding van deze informatie heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellant geschikt is voor zijn maatgevende arbeid waardoor er geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid.
1.4.
Het Uwv heeft op 19 april 2023 een voornemen tot wijziging van het besluit van 2 augustus 2022 aan de voormalig werkgever en appellant bekend gemaakt. In dit voorgenomen besluit is te kennen gegeven dat de loonaanvullingsuitkering van appellant, rekening houdend met een uitlooptermijn van zes weken, zal worden beëindigd omdat appellant geschikt is voor de maatgevende arbeid van monteur (afplakker spuiterij) waardoor hij niet langer recht heeft op een WIA-uitkering.
1.5.
Appellant heeft een zienswijze ingediend tegen dit voornemen.
1.6.
In lijn met de conclusies van het voorgenomen besluit van 19 april 2023 heeft het Uwv bij besluit van 17 mei 2023 (bestreden besluit) het door de werkgever gemaakte bezwaar gegrond verklaard en beslist dat de WGA-loonaanvullingsuitkering, met toepassing van artikel 117 van de Wet WIA, zes weken na dagtekening van het bestreden besluit (17 mei 2023), met ingang van 28 juni 2023 wordt beëindigd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant onderzocht, heeft het dossier bestudeerd, medische informatie opgevraagd en de informatie ook betrokken in de oordeelsvorming. De rechtbank heeft ook geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die is vastgesteld. Deze arts was op de hoogte van de door appellant vermelde klachten, waaronder de HIV-status en het Centrilobulair Emfyseem. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De rechtbank heeft de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van het dossier, de opgevraagde informatie en de onderzoekshandelingen gevolgd. Appellant heeft in beroep geen nadere informatie overgelegd op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de vastgestelde belastbaarheid. Dat appellant het niet eens is met de waardering van zijn beperkingen is op zichzelf geen aanleiding om een onafhankelijke expertise te laten verrichten. De rechtbank kan het Uwv dan ook volgen in de beoordeling om vanuit het Uwv geen externe deskundige in te schakelen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft onderzocht of appellant geschikt is voor het eigen werk als afplakker spuiter. Daarbij geldt dat appellant bij deze beoordeling enkel nog beperkt is op werk met verwondings- of ongevalsrisico, zoals het werken op hoogtes, in open water, in het verkeer of met hete leidingen, open vuur of chemicaliën. Op 17 april 2023 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep telefonisch contact opgenomen met een voor de voormalige werkgever werkzame intercedent van Randstad Employment Center DAF. Deze heeft bevestigd dat appellant in het eigen werk niet aan deze risico’s wordt blootgesteld. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd dat het Uwv hiermee geen deugdelijk onderzoek naar de maatgevende arbeid heeft uitgevoerd, omdat het Uwv alleen het uitzendbureau heeft benaderd en niet de inlener zelf. Niet valt in te zien waarom het uitzendbureau geen goed beeld heeft van de aan appellants functie verbonden risico’s. Bovendien komen de bevindingen van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overeen met hetgeen appellant zelf over het eigen werk naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat appellant niet in staat is om het eigen werk uit te voeren. Daarmee heeft het Uwv dan ook terecht besloten dat appellant per 28 juni 2023 niet arbeidsongeschikt meer is.
Standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij acht zich door zijn klachten niet in staat te werken en acht zich volledig arbeidsongeschikt. Appellant heeft erop gewezen dat hij verschillende aandoeningen heeft die een wisselwerking op elkaar hebben. Het had dan ook op de weg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelegen om, in overleg met de behandelend artsen, nader te bezien welke invloed de (psychische) klachten op zijn belastbaarheid hebben nu appellant al geruime tijd te kampen heeft met een HIV-besmetting die van grote invloed is op zijn welbevinden. Appellant slikt vanwege de HIV-besmetting al jaren medicatie die veel bijwerkingen geeft. Door deze bijwerkingen heeft hij veel (pijn)klachten in zijn lichaam, zoals hart- en long-, heup- en voetklachten als ook vermoeidheidsklachten. Hierdoor is hij door elke activiteit snel uitgeput en kan hij onmogelijk werken, ook niet in zijn eigen werk. Deze klachten zijn reëel en consistent en daarvoor hadden beperkingen moeten worden vastgesteld. Als gevolg van de HIV-besmetting heeft appellant psychische klachten gekregen waarvoor ten onrechte geen beperkingen zijn vastgesteld. Voorts had de inlener onvoldoende kennis en (in)zicht op het werk en hoe de klachten van invloed zijn op het functioneren in een werkomgeving. Tot slot heeft appellant verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade, bestaande uit de wettelijke rente.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend en verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de beëindiging van de WGAloonaanvullingsuitkering per 28 juni 2023 terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Medische beoordeling
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusie. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar op de hoogte was van de bij appellant bestaande aandoeningen HIV-besmetting en Centrilobulair Emfyseem en deze kenbaar in de beoordeling heeft betrokken met de daarbij beschikbare medische informatie van de internistinfectioloog, de verpleegkundig specialist infectiezieken en de huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beschreven dat appellant als gevolg van de HIVremmers bijwerkingen ondervindt van met name gewrichtsklachten in de rechterheup en knieën. Bij beeldvormend onderzoek door een orthopeed is daarvoor geen oorzaak gevonden. Evenmin zijn er voor de hart- en longklachten afwijkingen gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 7 april 2023 voldoende onderbouwd uiteengezet hoe hij tot zijn standpunt is gekomen. De klachten die appellant in de hoger beroepsgronden en op zitting heeft vermeld waren bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische informatie ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij lichamelijk en psychisch meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld. Op basis van zijn onderzoek en alle beschikbare informatie ten tijde van de datum in geding, is er geen reden om de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daaraan ten grondslag liggende motivering voor onjuist te houden.
Geschiktheid voor het eigen werk
4.4.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de arbeidsdeskundige niet bij de inlener maar het inlenende bedrijf had moeten informeren over de belasting van het eigen werk van appellant. De enkele stelling dat de inlener onvoldoende kennis en (in)zicht over het werk en hoe de klachten van invloed zijn op het functioneren in een werkomgeving, is onvoldoende. Desgevraagd heeft appellant niet kunnen uitleggen wat de inlener, gelet op de omschrijving in het eigen werk, gemist heeft bij het geven van informatie over de belasting. Voorts komen de door appellant omschreven werkzaamheden, zoals uitgevraagd door de arbeidsdeskundige in het rapport van 27 juni 2022, overeen met de beschrijving zoals gegeven door de inlener. Er zijn dan ook geen aanknopingspunten dat de arbeidsdeskundige is uitgegaan van een onjuist beeld van de aard en zwaarte van de werkzaamheden van afplakker spuiter. Met de rechtbank wordt overwogen dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat appellant op de datum in geding niet in staat is om het eigen werk uit te voeren.
4.5.
Aangezien appellant volledig geschikt is voor zijn eigen werk, betekent dit dat er geen sprake meer is arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat het besluit waarbij de WIA-uitkering is beëindigd, in stand blijft. Bij deze uitkomst wordt het verzoek om toekenning van schadevergoeding afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) D. Semiz