ECLI:NL:CRVB:2025:931
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant per 7 december 2021 door het Uwv. Appellant stelt dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat is om zijn eigen werk te verrichten en dat hij recht heeft op een ZW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die eerder het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De Raad stelt vast dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat de geschiktheid van appellant voor zijn maatgevende arbeid overtuigend is gemotiveerd. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.