ECLI:NL:CRVB:2025:941
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 8 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 21 mei 2025, waarbij appellante via een beeld-belverbinding aanwezig was, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.J. Meijer. Het Uwv werd vertegenwoordigd door R.D. van den Heuvel.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellante. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit oordeel. De Raad concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat heeft gereageerd op de medische argumenten van appellante, en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) voldoende rekening houdt met de ADHD van appellante. De Raad bevestigt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante niet voldoet aan de criteria voor een WIA-uitkering, en dat de geselecteerde functies medisch gezien geschikt zijn.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, en appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten of het betaalde griffierecht.