ECLI:NL:CRVB:2025:948
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 64,89% per 26 oktober 2018. Appellant, die zich in 2009 ziekmeldde vanwege sarcoïdose, betwistte de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv aannam. De Raad volgde het oordeel van de door haar ingeschakelde deskundige, die concludeerde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct had vastgesteld. De Raad oordeelde dat de deskundige een zorgvuldig onderzoek had verricht en dat zijn rapport voldoende inzichtelijk en consistent was. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar de Raad vernietigde deze uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van 14 maart 2019 gegrond. De Raad oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 4.717,-, en dat het griffierecht van € 181,- vergoed moest worden. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de Raad in het waarborgen van een zorgvuldige procedure.