ECLI:NL:CRVB:2025:951

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
24/2091 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant wegens geschiktheid voor eigen werk na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 16 augustus 2023. Appellant, die sinds 1 augustus 2001 als elektromonteur werkte, meldde zich op 16 december 2020 ziek. Na een periode van uitkeringen op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de ZW, werd hij op 9 augustus 2023 door een Uwv-arts beoordeeld. Deze arts concludeerde dat appellant, ondanks eerdere psychische klachten, per 16 augustus 2023 weer geschikt was voor zijn eigen werk. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn psychische beperkingen hem belemmerden in het verrichten van zijn werkzaamheden.

De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de artsen voldoende inzicht gaven in de belastbaarheid van appellant en dat er geen relevante aspecten van zijn gezondheidstoestand waren gemist. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de beëindiging van de ZW-uitkering te weerleggen. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die stelde dat appellant op de datum in geding geen beperkingen had die hem ongeschikt maakten voor zijn eigen werk.

De uitspraak bevestigt dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 16 augustus 2023 terecht was, en dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/2091 ZW
Datum uitspraak: 19 juni 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 31 juli 2024, 24/2156 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de ZW-uitkering van appellant per 16 augustus 2023 terecht heeft beëindigd omdat hij geschikt is voor zijn eigen werk. Volgens appellant was hij toen door zijn psychische beperkingen niet in staat zijn eigen werk te verrichten. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZWuitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2025. Namens appellant is mr. Van Dijk verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant, die vanaf 1 augustus 2001 werkzaam was als elektromonteur voor 40 uur per week, heeft zich op 16 december 2020 ziekgemeld. Zijn dienstverband is op 24 december 2020 geëindigd. Daarna ontving hij uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW). Appellant heeft zich op 3 februari 2023 vanuit de WW ziekgemeld vanwege een toename van rugklachten. Vanaf 13 februari 2023 ontving hij een ZW-uitkering.
1.2.
Op 9 augustus 2023 heeft een Uwv-arts appellant op spreekuur gezien. Volgens deze arts is de ziekmelding van 3 februari 2023 plausibel vanwege een toename van de bekende gezondheidsklachten van appellant en volgt hij een algemeen geaccepteerde behandeling. Intussen zijn de gezondheidsklachten afgenomen tot zijn oude niveau, vergelijkbaar met voor zijn uitval en is appellant per 16 augustus 2023 belastbaar voor de maatgevende arbeid van elektromonteur.
1.3.
Bij besluit van 14 augustus 2023 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant per 16 augustus 2023 beëindigd omdat hij arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk.
1.4.
Het bezwaar van appellant heeft het Uwv bij besluit van 1 februari 2024 ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 januari 2023.
Het oordeel van de rechtbank
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het medisch onderzoek van het Uwv volledig en zorgvuldig geweest. De primaire arts heeft appellant op spreekuur psychisch en lichamelijk onderzocht en de beschikbare medische informatie bij haar beoordeling betrokken. De primaire arts heeft haar conclusies voldoende begrijpelijk neergelegd in het rapport van 11 augustus 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, appellant lichamelijk en psychisch onderzocht en informatie van december 2023 van de behandelend psycholoog bij zijn beoordeling betrokken. Niet is gebleken dat de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist. Volgens de rechtbank slaagt de beroepsgrond van appellant, dat ten onrechte geen informatie bij de behandelaar van appellant is opgevraagd, niet. In bezwaar is recente informatie van de behandelend psycholoog overgelegd die inzicht geeft in de psychische klachten van appellant. De rechtbank heeft het aanvaardbaar geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zelf ook nog informatie in heeft gewonnen bij deze psycholoog.
2.2.
De belastbaarheid van appellant is volgens de rechtbank op navolgbaar gemotiveerde wijze weergegeven in de rapporten van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De primaire arts heeft aangenomen dat appellant bekend is met aspecifieke rugpijn (chronisch). Uit informatie van de radioloog blijkt dat er geen afwijkingen zijn gevonden. De pijn is afgenomen tot het niveau waarop het was voordat appellant was uitgevallen en appellant gebruikt geen medicatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook acht geslagen op wat appellant in bezwaar heeft aangevoerd over zijn psychische gesteldheid, in het bijzonder de klachten die voortkomen uit PTSS en de herbelevingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er op gewezen dat appellant bij de aanvraag van de ZW-uitkering in februari 2023 noch tijdens belcontacten met het Uwv in februari en maart 2023 melding heeft gemaakt van psychische klachten. Bovendien wordt de door appellant ervaren ernst van de psychische belemmeringen niet bevestigd door zijn activiteiten in het dagverhaal en het volgen van een stage gedurende enkele maanden in 2023. De arts heeft geconcludeerd dat er geen psychische functiestoornissen kunnen worden vastgesteld en dat er geen reden is om appellant ongeschikt te achten voor de maatgevende arbeid.
2.3.
De rechtbank heeft de rapporten van de (verzekerings)artsen overtuigend geacht. De behandelend psycholoog spreekt in zijn brief van december 2023 opnieuw over de PTSS waar appellant mee bekend is, het behandelverloop en de implicaties voor de gezondheidssituatie van appellant. Een diagnose en de door appellant ervaren klachten als gevolg van de diagnose, zijn in de systematiek van de ZW-beoordeling echter niet doorslaggevend. Wel is bepalend in welke mate beperkingen ten aanzien van het verrichten van het werk als elektromonteur als gevolg van die klachten medisch kunnen worden onderbouwd. Zoals het Uwv op de zitting nog heeft toegevoegd, bestaan de psychische klachten, zoals appellant zelf ook heeft aangegeven, al langere tijd en heeft hij daarmee de maatgevende arbeid kunnen verrichten.
Het standpunt van appellant
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij door zijn psychische klachten niet in staat is zijn eigen werk te verrichten. Ter zitting van de Raad heeft appellant zijn beroepsgrond dat hij door lichamelijke klachten arbeidsongeschikt is, niet gehandhaafd. Wat betreft de psychische klachten heeft hij herhaald wat hij in beroep heeft aangevoerd. De psychische klachten door de PTSS staken pas rond de datum hier in geding (16 augustus 2023) daadwerkelijk de kop op en hebben toen tot specialistische behandeling geleid. Uit de brief van de GZ-psycholoog van 14 juni 2024 blijkt dat sprake is van psychische beperkingen waardoor hij ongeschikt is voor zijn eigen werk. Daarin is namelijk vermeld dat zijn klachten altijd van invloed zijn geweest op al zijn levensgebieden. Deze klachten hebben dan ook voor werkgerelateerde problemen gezorgd. De rechtbank heeft de verzekeringsartsen ten onrechte gevolgd en wel met name hun standpunt dat de mentale belemmeringen die door appellant ervaren worden, niet bevestigd zijn door zijn activiteiten in het dagverhaal en het volgen van een stage van enkele maanden. Met mentale beperkingen kan wel stage worden gelopen en kunnen wel normale dagelijkse activiteiten worden verricht. De vraag is evenwel of appellant dan niet tegelijk aangewezen is op specifieke beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren en ook of er sprake zou kunnen zijn van een duurbeperking als gevolg van energetische tekorten of vanuit preventief oogpunt ter voorkoming van overbelasting. In hoger beroep heeft appellant een besluit van 30 april 2025 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven overgelegd, waarbij aan appellant een tegemoetkoming van € 5.000,- is toegekend vanwege ernstig psychisch letsel.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 november 2024 en 7 mei 2025. Daarin is gemotiveerd dat en waarom appellant op de datum in geding vanwege zijn psychische klachten niet beperkt is in het persoonlijk en sociaal functioneren en geen urenbeperking aan de orde is. Volgens Uwv was appellant op de datum in geding in staat zijn eigen werk te verrichten.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Ter beoordeling staat of de rechtbank het beroep van appellant terecht ongegrond heeft verklaard. In geschil is of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant heeft beëindigd per 1 februari 2024.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is grotendeels een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 6 november 2024 navolgbaar uiteengezet waarom geen urenbeperking en geen beperkingen op persoonlijk en sociaal vlak zijn aangenomen. Volgens deze verzekeringsarts is en blijft wat appellant in hoger beroep heeft gesteld over de brief van de behandelend psycholoog van 14 juni 2024 inconsistent met het gegeven dat appellant geen psychische klachten en belemmeringen heeft vermeld in de door hem ingevulde vragenlijst van 8 februari 2023 en ook niet tijdens de telefonische contacten met de Medewerker Verzuimbeheer en de Sociaal Medisch Verpleegkundige van 5 april 2023. Verder heeft hij er op gewezen dat appellant bij de primaire beoordeling op 9 augustus 2023 (rapport 11 augustus 2023) wel heeft benoemd dat hij af en toe weer herbelevingen had en twee keer bij de psycholoog was geweest maar dat hij daarbij ook aangaf geen belemmeringen te ervaren in het dagelijkse leven. In bezwaar gaf appellant wel aan mentale belemmeringen te ervaren, maar werd de mate van ernst daarvan ten tijde van datum in geding, gezien de participatie en activiteiten in het dagverhaal, niet plausibel geacht. Het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend en wordt door de Raad gevolgd.
4.5.
In zijn rapport van 7 mei 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op het besluit van het Schadefonds Geweldsmisdrijven van 30 april 2025 overwogen dat dit besluit geen nieuwe medische feiten bevat over de datum in geding, zodat er geen medische reden is om anders te oordelen dan hij heeft gedaan in zijn rapporten van 17 januari 2024 en 6 november 2024. De Raad ziet geen reden om deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 16 augustus 2023 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Kovac