ECLI:NL:CRVB:2025:952
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 25 maart 2022 terecht heeft vastgesteld op 49,53%. Appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte, meldde zich op 27 maart 2020 ziek vanwege fysieke en psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 7 december 2021, heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant beperkt is in zijn persoonlijk en sociaal functioneren. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 49,53% en een WIA-uitkering toegekend. Appellant ging in beroep tegen de beslissing van het Uwv, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de belastbaarheid van appellant correct was ingeschat. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen de medische informatie adequaat hadden beoordeeld en dat er geen reden was om aan de vastgestelde beperkingen te twijfelen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.