ECLI:NL:CRVB:2025:958

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
24/1165 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellant, die een mate van arbeidsongeschiktheid van 58,71% heeft. Appellant is van mening dat het Uwv zijn arbeidsongeschiktheid onterecht heeft vastgesteld en dat er meer medische beperkingen zijn dan door het Uwv aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard en het besluit van het Uwv in stand gelaten. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische rapporten en de argumenten van beide partijen. De Raad concludeert dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding is om een verdergaande urenbeperking aan te nemen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en laat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24/1165 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 25 april 2024, 23/5181 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 juni 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 31 december 2020 terecht heeft vastgesteld op 58,71%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en is een verdergaande urenbeperking aan de orde. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K.T. Ghaffari, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 mei 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ghaffari. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.S. Träger.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als schoonmaker voor 42,94 uur per week. Op 3 januari 2019 heeft hij zich ziekgemeld met rechter armklachten en spanningsklachten
.
1.3.
In het kader van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft het Uwv het recht op ziekengeld met ingang van 17 april 2020 beëindigd. Na kennisneming van een neurologisch expertiserapport van Prof. dr. P. Portegies van 15 februari 2022, dat op verzoek van de rechtbank in de beroepsprocedure werd uitgebracht, heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 17 april 2020 ongewijzigd recht heeft op ziekengeld.
1.4.
In verband met een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 juli 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 54,58%. Het Uwv heeft bij besluit van 19 juli 2022 aan appellant met ingang van 31 december 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.5.
Bij besluit van 15 september 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 19 juli 2022 herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid per 31 december 2020 vastgesteld op 58,71%. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een van de voorgehouden functies laten vervallen en een nieuwe functie daarvoor in de plaats gesteld, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd. Een vergoeding van de kosten van bezwaar en een vergoeding op grond van een termijnoverschrijding zijn toegekend.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en dat besluit daarmee in stand gelaten. In wat appellant heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de beoordeling door het Uwv onjuist te achten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van slaapapneu en vermoeidheid heeft meegewogen in zijn beoordeling. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in diens conclusies in de rapporten van 10 augustus 2023 en van 7 februari 2024 dat uit de beschikbare gegevens blijkt dat de chronische vermoeidheidsklachten het gevolg kunnen zijn van een doorgemaakte covid-infectie in 2022 en dat de beperkingen als gevolg van de chronische vermoeidheidsklachten dateren van na de datum in geding, 31 december 2020.
2.2.
Verder heeft de rechtbank appellant niet gevolgd in zijn stelling dat op preventieve gronden een urenbeperking moet worden aangenomen. Daarover heeft de rechtbank geoordeeld dat in de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid is bepaald dat een urenbeperking op die grond alleen kan worden aangenomen indien sprake is van aandoeningen die gepaard gaan met een patroon van overschrijding van de eigen grenzen met recidief of toename van symptomen, met zelfoverschatting van betrokkene of beperkt ziekteinzicht. Uit de medische stukken blijkt niet dat hiervan sprake is.
2.3.
Wat betreft de beperkingen in verband met klachten aan het houdings- en bewegingsapparaat heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de bevindingen en conclusies van Portegies in de ZW-procedure over de beoordeling in april 2020 volledig heeft overgenomen. Omdat appellant heeft gesteld dat de klachten ongewijzigd zijn gebleven, is deze vaststelling volgens de rechtbank per 31 december 2020 niet onjuist.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft het hoger beroep uitdrukkelijk beperkt tot de beroepsgrond dat sprake is van een beperking in de duurbelastbaarheid vanwege een stoornis in de energiehuishouding. Appellant stelt dat de vermoeidheidsklachten dateren van voor de datum in geding. Dat er geen diagnose CVS is gesteld, maakt dit niet anders. Verwezen is naar de informatie van de behandelende sector waarin melding is gemaakt van slapeloosheid/slaapstoornis, OSAS, slaapapneu en anamnestische gegevens. De reden van de slaapproblemen is gelegen in de pijnklachten die appellant van de nek ervaart, als gevolg van een nekhernia die in december 2020 bij een MRI is aangetoond. Verder is appellant gediagnosticeerd met fibromyalgie. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie van de huisarts van 23 augustus 2024 overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 februari 2025.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid van 58,71% terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Appellant heeft zijn gronden van het hoger beroep beperkt tot de vraag of het Uwv een urenbeperking had moeten aannemen. Deze grond is ook in beroep aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
Medische beoordeling
4.2.
Het Uwv heeft in de FML van 5 juli 2022, die ten grondslag ligt aan de beoordeling per 31 december 2020, een geringe urenbeperking aangenomen, voor werken ’s nachts, gemiddeld 8 uur per dag en gemiddeld 40 uur per week. Dit is gebaseerd op de bevindingen van Portegies.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat per 31 december 2020 een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen. In dat verband wordt overwogen dat Portegies in zijn rapport aangeeft dat hij de vraag naar een urenbeperking per april 2020 niet goed kan beantwoorden, omdat dit afhankelijk is van de ernst van de pijnklachten die op dat moment speelden. De pijnklachten bij een nekhernia kunnen in hevigheid sterk variëren. Uit de beschikbare medische gegevens heeft Portegies dit niet kunnen afleiden en hij heeft appellant niet rond april 2020 gezien. De Raad overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder meer in het rapport van 10 augustus 2023 heeft toegelicht dat dit ook geldt voor de datum in dit geding, 31 december 2020. Appellant heeft in de WIA-bezwaarprocedure te kennen gegeven dat de medische beperkingen die in de ZW-procedure naar aanleiding van het rapport van Portegies zijn aangenomen, onverkort van toepassing zijn per de datum in geding in het kader van de WIA-aanvraag. Er zijn geen objectief-medische gegevens beschikbaar, waaruit een andere conclusie volgt. Deze toelichting wordt niet onjuist geacht.
4.4.
De in hoger beroep overgelegde informatie van de huisarts van 23 augustus 2024 maakt de beoordeling niet anders. Daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 11 februari 2025 toegelicht dat informatie van de huisarts al in het dossier aanwezig is en geen informatie bevat over de medische situatie van appellant rond december 2020. Het dossier bevat geen aanknopingspunten om hierover anders te oordelen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 58,71%, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) C.M. Snellenberg