ECLI:NL:CRVB:2025:959

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
24/2086 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en medische grondslagen

In deze zaak staat de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant centraal, die per 17 februari 2023 door het Uwv is stopgezet omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 21 mei 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. K. Aslan, en het Uwv werd vertegenwoordigd door R.D. van den Heuvel. De Raad oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat de medische en arbeidskundige grondslagen voldoende zijn onderbouwd. De Raad volgt de bevindingen van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, en concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant meer beperkingen heeft dan vastgesteld. De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Raad bevestigt de beslissing van het Uwv, waardoor de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24/2086 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 juli 2024, 23/2064 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 juni 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de WIA-uitkering per 17 februari 2023 terecht heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 mei 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als montagemedewerker voor 34,16 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 5 mei 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 5 augustus 2010 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht
.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft een psychiatrische expertise laten verrichten door drs. D. Lam. Na ontvangst van diens rapport van 1 april 2022 heeft de arts van het Uwv vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 april 2022. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 10 augustus 2022 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 17 februari 2023 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 30 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na het raadplegen van reumatoloog dr. I.A.M. van den Oever een gewijzigde FML opgesteld op 29 maart 2023. De arbeidsdeskundige heeft de geschiktheid voor de geduide functies beoordeeld en vastgesteld dat een van de voorgehouden functies is vervallen, maar dat appellant op basis van de overige functies geen verlies aan verdiencapaciteit heeft.
2.1.
In beroep heeft de rechtbank een psychiatrische expertise laten verrichten door prof. dr. D.J. Veltman. Deze heeft zich niet volledig met de beoordeling van het Uwv kunnen verenigen. Hij acht het twijfelachtig of appellant in teamverband zonder problemen kan functioneren.
2.2.
Het Uwv heeft bij rapport van 12 februari 2024 op het rapport gereageerd en de bevindingen en conclusies van Veltman overgenomen. In een FML van 12 februari 2024 heeft het Uwv een aanvullende beperking voor samenwerking opgenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht op grond waarvan appellant ongewijzigd geschikt kan worden geacht voor de voorgehouden functies.
2.3.
Appellant heeft bij brief van 21 februari 2024 op het rapport van Veltman gereageerd en aangevoerd dat hieruit blijkt dat het rapport van Lam niet gevolgd kan worden. Verder is volgens appellant gezien de combinatie van mentale en fysiek klachten een urenbeperking aan de orde.
Uitspraak van de rechtbank
2.4.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Verder heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in beroep en betaling van het griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de beroepsgrond van appellant dat het rapport van Lam, waar het Uwv zich op heeft gebaseerd, geen volwaardig psychiatrisch onderzoek is geweest omdat het via beeldbellen is gebeurd, slaagt.
2.5.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten. Wat betreft de psychische klachten van appellant volgt de rechtbank het rapport van de door haar ingeschakelde psychiater Veltman. Daaruit blijkt niet dat op de datum in geding sprake is van een psychotische depressie. Appellant heeft in Turkije een psychiater bezocht die een stemmingsstoornis met psychotische kenmerken constateerde en hem een antipsychoticum voorschreef. Volgens Veltman was de neiging tot achterdocht bij appellant in 2022 aanleiding om een stemmingsstoornis met psychotische kenmerken te diagnosticeren. Volgens appellant deed zijn stiefmoeder aan Turkse voodoo, wat een culturele achtergrond suggereert en niet zozeer een psychosekenmerk. De rechtbank gaat er daarom van uit dat met de in beroep aangepaste FML voldoende beperkingen zijn aangenomen voor de psychische klachten van appellant.
2.6.
Ten aanzien van de fysieke klachten heeft de verzekeringsarts in bezwaar de expertise van een reumatoloog gevraagd. Appellant stelt in beroep dat het rapport van de reumatoloog tot verdergaande beperkingen moet leiden. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is naar het oordeel van de rechtbank voldoende en navolgbaar ingegaan op het standpunt van appellant. Zo heeft de reumatoloog bij zijn onderzoek geen zwellingen aan de handen aangetroffen, vastgesteld dat het buigen en strekken normaal is en dat de knijpkracht/functie in de handen goed is. Ook voor de pees- en schouderklachten, de psoriasis en de diabetes blijkt niet dat sprake is van verdergaande beperkingen dan door het Uwv aangenomen. Appellant heeft geen stukken overgelegd op grond waarvan getwijfeld moet worden aan het medisch stadpunt van het Uwv.
2.7.
Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit acht de rechtbank juist. Appellant wordt gezien zijn vooropleiding niet gevolgd in zijn stelling dat de functie van productiemedewerker industrie niet passend is, omdat daarvoor een vakgerichte opleiding in de Engelse taal moet worden gevolgd.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft hiertegen aangevoerd dat onduidelijk is hoe Veltman de psychische klachten van appellant van achterdocht koppelt aan Turkse voodoo, terwijl hierover in de brief van de Turkse psychiater met geen woord wordt gerept. Verder heeft Veltman diff. diagnostisch gesproken over een psychotische depressie. Dat Veltman bij eigen onderzoek op 21 november 2023 geen aanwijzingen ziet voor pathologische achterdocht (paranoïdie), betekent niet dat daarvan rond de datum in geding, 17 februari 2023, geen sprake is geweest. De Turkse psychiater heeft appellant medicatie tegen psychotische klachten voorgeschreven. Verder heeft appellant aangevoerd dat in de FML van 12 februari 2024 onvoldoende rekening is gehouden met zijn fysieke beperkingen. Mogelijk was bij onderzoek door Van den Oever geen sprake van ontstekingsverschijnselen, maar het betreft een chronische ziekte die enige tijd later weer tot opvlammingen kan leiden. Ook uit bloedonderzoek in januari 2023 is een verhoogde waarde gevonden die kan duiden op een ontsteking in het lichaam. Verder stelt appellant dat de combinatie van klachten een urenbeperking rechtvaardigt. Appellant verzoekt de Raad om het raadplegen van een onafhankelijk deskundige.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 januari 2025 is overgelegd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
De gronden van het hoger beroep zijn in essentie een herhaling van wat appellant in de bezwaar- en beroepsprocedure heeft aangevoerd. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
Medische beoordeling
4.3.
Wat betreft de psychische problematiek heeft psychiater Veltman op verzoek van de rechtbank een expertise verricht. Veltman heeft kennisgenomen van de bevindingen van het Uwv, van de informatie van de behandelend sector, waaronder de Turkse psychiater, en van de door het Uwv geraadpleegde psychiater en is tot de conclusie gekomen dat twijfelachtig is of appellant in teamverband zonder problemen kan functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bevindingen van Veltman overgenomen in de FML van 12 februari 2024.
4.4.
De stelling van appellant dat het Uwv meer beperkingen had moeten aannemen slaagt niet, omdat dit niet uit het rapport van Veltman volgt en appellant geen objectief-medische onderbouwing heeft gegeven voor zijn standpunt. De stelling van appellant dat in het rapport van Veltman ten onrechte melding is gemaakt van Turkse voodoo, terwijl dat niet blijkt uit de informatie van de Turkse behandelend arts, maakt de beoordeling niet anders. Zoals uit het rapport van Veltman blijkt en ter zitting bij de Raad is bevestigd, heeft appellant hierover met Veldman gesproken. Geen reden bestaat om meer beperkingen aan te nemen dan het Uwv op basis van het rapport van Veltman heeft gedaan.
4.5.
Wat betreft de fysieke beperkingen heeft het Uwv zich gebaseerd op de bevindingen van reumatoloog Van den Oever, die door de primaire arts is geraadpleegd. De bevindingen van Van den Oever zijn volledig overgenomen door het Uwv. Voor verdergaande beperkingen op fysiek gebied of het aannemen van een urenbeperking bestaat geen aanleiding, omdat daarvoor objectief-medische gegevens ontbreken.
4.6.
Nu er geen twijfel bestaat aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, wijst de Raad het verzoek een deskundige te benoemen af.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) C.M. Snellenberg