ECLI:NL:CRVB:2025:968

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
24/1098 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor schulden op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor schulden door appellante. Appellante had verzocht om bijstand ter hoogte van € 7.939,52 vanwege een vordering van haar voormalige werkgever. De aanvraag werd afgewezen omdat er geen zeer dringende redenen waren om bijstand te verlenen, zoals vereist onder artikel 49 van de Participatiewet (PW). Appellante stelde dat haar persoonlijke omstandigheden, waaronder haar beperkte mogelijkheden om inkomen te verwerven en de inspanningen om de schuld kwijt te schelden, voldoende reden waren voor bijstand. De Raad oordeelde echter dat deze omstandigheden niet aantonen dat appellante in haar directe bestaansvoorziening wordt bedreigd. De rechtbank had eerder het beroep tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Hierdoor blijft de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/1098 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 maart 2024, 23/7082 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 26 juni 2025

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over een afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor een schuld, met als reden dat er bijstand wordt gevraagd voor het voldoen van een schuld. Appellante heeft aangevoerd dat er zeer dringende redenen bestaan waardoor toch bijstand aan haar verleend zou moeten worden. De Raad volgt haar daarin niet. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in haar directe bestaansvoorziening wordt bedreigd. De afwijzing van de aanvraag blijft in stand.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. el Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft op 31 mei 2023 een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend. Zij heeft verzocht om een bedrag van € 7.939,52 vanwege een vordering die haar voormalige werkgever op haar heeft.
1.2.
Met een besluit van 10 juli 2023, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 19 september 2023 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Aan de afwijzing ligt ten grondslag dat geen bijstand wordt verstrekt om schulden af te lossen, terwijl er geen zeer dringende redenen zijn om toch bijstand te verlenen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
In hoger beroep heeft appellante als enige beroepsgrond aangevoerd dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de PW om bijzondere bijstand te verlenen. Deze grond slaagt niet.
4.1.1.
Uit de woorden ‘zeer dringende redenen’ in artikel 49, aanhef en onder b, van de PW blijkt het uitzonderingskarakter van deze bepaling. Zeer dringende redenen als hier bedoeld doen zich alleen voor als de behoeftige omstandigheden van een betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen dan door bijstandverlening, zodat die bijstandsverlening volstrekt onvermijdelijk is. Dit zal zich voordoen als een betrokkene schulden heeft die hem of haar bedreigen in de voorziening in het bestaan, bijvoorbeeld als huisuitzetting of afsluiting van water, gas of elektriciteit dreigt. Dit is vaste rechtspraak. [1]
4.1.2.
De omstandigheden die appellante heeft aangevoerd, zien op haar persoonlijke situatie. Zij heeft benoemd hoe de schuld is ontstaan en dat zij beperkte mogelijkheden heeft om inkomen te verwerven om de schuld af te lossen. Daarnaast heeft zij benadrukt dat zij zich heeft ingespannen om de schuld kwijtgescholden te krijgen en dat meer onnodige kosten zullen ontstaan als haar voormalige werkgever een procedure tegen haar start. Deze omstandigheden geven er geen blijk van dat appellante in haar directe bestaansvoorziening wordt bedreigd.

Conclusie en gevolgen

4.2.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2025.

(getekend) P.W. van Straalen

(getekend) A.H. Hagendoorn-Huls

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g:
Geen recht op bijstand heeft degene
a.
b.
c.
d.
e.
f.
die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;
Artikel 49, aanhef en onder b:
In afwijking van artikel 13, eerste lid, onderdeel g, kan het college bijzondere bijstand verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:57:
1. De bestuursrechter kan bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft indien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.
[...]
3. Als de bestuursrechter bepaalt dat het onderzoek of het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft, sluit hij het onderzoek.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2198.