ECLI:NL:CRVB:2025:989

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
24/1849 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak staat de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant centraal. Appellant, die eerder ziek was gemeld met diverse klachten, betwistte de beslissing van het Uwv om zijn uitkering per 4 december 2022 te beëindigen. Hij stelde dat zijn medische beperkingen hem verhinderden om zijn eigen werk te verrichten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en kwam tot de conclusie dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant geschikt was voor zijn laatste werk. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/1849 ZW
Datum uitspraak: 26 juni 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 juni 2024, 23/2446 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 4 december 2022 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om zijn eigen werk te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZWuitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZWuitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 juni 2025. Voor appellant is verschenen mr. Willering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft gewerkt als commercieel medewerker binnendienst voor 52,6 uur per week. Vanwege een faillissement van zijn werkgever ontving hij vanaf 9 december 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Vervolgens heeft appellant zich per 21 april 2022 ziekgemeld met rugklachten, migraineaanvallen, slaapproblemen, vermoeidheid, overspannenheid en burn-out klachten. Het Uwv heeft appellant vanaf 9 mei 2022 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Op 28 november 2022 heeft hij het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 4 december 2022 geschikt geacht voor zijn laatste werk. Bij besluit van 1 december 2022 heeft het Uwv de ZW-uitkering per die datum beëindigd.
1.3.
Bij besluit van 1 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na de hoorzitting aansluitend medisch onderzoek verricht en geconcludeerd dat geen aanleiding bestaat voor het aannemen van functionele beperkingen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft als zijn arbeid aangemerkt de laatstelijk feitelijk door appellant verrichte werk van verhuizer met een arbeidsomvang van 52,6 uur per week. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek voldoende zorgvuldig geweest. Appellant is zowel door de primaire arts als door de verzekeringsarts bezwaar en beroep medisch onderzocht en hebben een compleet beeld van de klachten van appellant gekregen. De door appellant overgelegde verklaringen geven geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. In een reactie op een verklaring van zijn behandelend fysiotherapeut heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat daaruit aspecifieke rugklachten blijken, wat overeenstemt met de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verklaringen van een fysiotherapeut, waaruit blijkt dat appellant gedurende een aantal weken drie keer per week door hem is behandeld, geven ook geen ander beeld van de rugklachten van appellant.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant is van mening dat hij zijn oude werkzaamheden niet kan verrichten. Appellant is van mening dat de klachten voldoende geobjectiveerd zijn.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering per 4 december 2022 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een exacte herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de gronden in de aangevallen uitspraak onjuist is. De in hoger beroep herhaalde gronden geven geen aanleiding tot een ander oordeel dan de rechtbank heeft gegeven. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) S.P.A. Elzer