99/1530
2 mei 2000
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Achtste Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 12 mei 1999, ingediend door A te Z als haar gemachtigde en aangevuld bij brief van 27 augustus 1999. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 27 april 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995. De aanslag werd berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 43.446. Na bezwaar is de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de bestreden aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 6.256.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 31 maart 2000 is het beroep behandeld, alsmede de beroepen van A met betrekking tot inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 1994, kenmerk 99/1534, inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 1995, kenmerk 99/1533, en omzetbelasting over het tijdvak 1 mei 1994 tot en met 31 december 1995, kenmerken 99/1531 en 99/1532, en het beroep van B, met betrekking tot omzetbelasting over het tijdvak 1 mei 1994 tot en met 31 december 1995, kenmerk 99/1529. Aldaar zijn verschenen vorenvermelde gemachtigde en C namens verweerder. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Het persoonlijke inkomen van belanghebbende bedraagt ƒ 43.446. De echtgenoot van belanghebbende heeft voor het jaar 1995 aangifte gedaan van een persoonlijk inkomen van ƒ 2.764. Belanghebbende heeft in haar aangifte de inkomenbestanddelen van haar en van haar echtgenoot die niet behoren tot het persoonlijke inkomen en de persoonlijke verminderingen en vermeerderingen van het onzuivere inkomen opgenomen tot een bedrag van per saldo ƒ 37.190 negatief. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 6.256.
2.2. Verweerder heeft het persoonlijke inkomen van de echtgenoot van belanghebbende berekend op ƒ 73.707 en de inkomenbestanddelen van belanghebbende en van haar echtgenoot die niet behoren tot het persoonlijke inkomen en de persoonlijke verminderingen en vermeerderingen van het onzuivere inkomen toegerekend aan de echtgenoot. Verweerder heeft het belastbare inkomen van belanghebbende vastgesteld op ƒ 43.446.
3. Geschil
In geschil is of het persoonlijke inkomen van belanghebbende hoger is dan dat van haar echtgenoot.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het aangehechte proces-verbaal van de zitting van 31 maart 2000.
5. Beoordeling van het geschil
Het Hof heeft in zijn uitspraak van heden, kenmerk P99/1533, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht, geoordeeld dat het persoonlijke inkomen van de echtgenoot van belanghebbende over 1995 ƒ 73.707 bedraagt. Het persoonlijke inkomen van belanghebbende is derhalve lager dan dat van haar echtgenoot. Het gelijk is aan verweerder.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 2 mei 2000 door mr. Schaap, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De uitspraak is op die datum ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De voorzitter van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.