99/00024
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Y, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de ambtenaar belast met de heffing van de "Gemeenschappelijke Regeling Dienst Centrale Omslagheffing Waterschappen" (hierna: D.C.O.) te Alkmaar, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie van het Hof een beroepschrift ingekomen op 5 januari 1999, ingediend door A als zijn gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 21 december 1998, betreffende de aan belanghebbende opgelegde en op één aanslagbiljet verenigde aanslagen waterschapsbelasting voor het jaar 1996.
De aanslagen hebben betrekking op de ingezetenenomslag voor het jaar 1996 ten bedrage van f 115 in totaal. De aanslagen zijn bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en van de aanslagen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Ter zitting van 4 november 1999 zijn verschenen vorengenoemde gemachtigde van belanghebbende, alsmede B en C namens verweerder.
Verweerder heeft een als hier ingelast te beschouwen pleitnota voorgedragen en overgelegd. Als bijlage is daarbij overgelegd een fotokopie van het besluit van 31 januari 1996 van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier (hierna: US). De gemachtigde van belanghebbende heeft van deze bijlage kennis kunnen nemen en hij heeft zich daarover kunnen uitlaten. De bijlage wordt eveneens tot de gedingstukken gerekend.
Na de zitting heeft het Hof nadere informatie ingewonnen bij verweerder. Daarbij heeft het bepaalde in de artikelen 14 en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing gevonden.
Ter zitting van 13 januari 2000 zijn dezelfde personen gehoord. Verweerder heeft met instemming van de gemachtigde van belanghebbende ter zitting overgelegd een kopie van het aan de gemachtigde bekende arrest van de Hoge Raad van 15 december 1999, nr. 34.700.
Op de zittingen zijn met instemming van partijen de zaken welke bij het Hof zijn geadministreerd onder de nummers 98/05165, 99/00024, 99/00148 en 99/00641 gezamenlijk behandeld.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is ingezetene van het waterschap Westfriesland en ingezeten van US. Aan het waterschap Westfriesland zijn binnen het gebied waarin de woonruimte van belanghebbende is gelegen de taken waterbeheersing en wegenbeheer opgedragen. Aan US is binnen dat gebied de taak waterkering opgedragen. De aanslagen zijn in overeenstemming met de hierna onder 2.3 te noemen omslagverordeningen van genoemd waterschap en van US.
2.2.1. De aanslagen zijn met dagtekening 31 mei 1996 opgelegd door de ambtenaar belast met de heffing van US. De uitspraak met dagtekening 21 december 1998 is gedaan door verweerder.
De D.C.O. is een openbaar lichaam ingesteld krachtens artikel 2 van de Gemeenschappelijke Regeling van 14 november 1995 getroffen door de dagelijkse besturen van US, het waterschap De Waterlanden, het waterschap Groot-Geestmerambacht, het waterschap Het Lange Rond, het waterschap Hollands Kroon en het waterschap Westfriesland, welke Gemeenschappelijke Regeling is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland bij besluit van 15 december 1995, nr. 95/318011.
2.2.2. De onder 2.2.1 genoemde Gemeenschappelijke Regeling houdt onder meer het volgende in:
" Hoofdstuk 2 Te behartigen belang, taken en bevoegdheden
Artikel 3 Te behartigen belang
De regeling wordt getroffen in het belang van een zo doelmatig mogelijke uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing en invordering van waterschapsomslagen en verontreinigingsheffing en de werkzaamheden met betrekking tot de administratie van gegevens ten behoeve van bestuursverkiezingen in het beheersgebied van de deelnemers.
Artikel 4 Taken
Ter behartiging van het in artikel 3 genoemde belang is de D.C.O. ten behoeve van de deelnemers belast met de volgende taken.
1. de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing en invordering van de waterschapsomslagen en de verontreinigingsheffing;
2. de administratie en verwerking van gegevens ten behoeve van de bestuursverkiezingen.
Artikel 5 Uitvoering wettelijke bevoegdheden
1. Voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing en invordering van de waterschapsomslagen en de verontreinigingsheffing treedt:
- het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap in de plaats van de overige deelnemers;
- de met de invordering van waterschapsomslagen belaste ambtenaar van het Hoogheemraadschap in de plaats van de met de invordering van waterschapsomslagen belaste ambtenaren van de overige deelnemers.
2. Ten behoeve van de in het eerste lid bedoelde in de plaatstreding nemen de deelnemers een gemeenschappelijk besluit als bedoeld in artikel 124 tweede lid van de Waterschapswet.
Artikel 6 Overdracht wettelijke bevoegdheden
1. Het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap draagt de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing en de invordering van de waterschapsomslagen en de verontreinigingsheffing over aan een daartoe aan te wijzen ambtenaar.
2. De met de invordering van waterschapsomslagen belaste ambtenaar van het Hoogheemraadschap draagt de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van de waterschapsomslagen en de verontreinigingsheffing over aan een daartoe aan te wijzen ambtenaar.
3. Ten behoeve van de in het eerste en tweede lid bedoelde bevoegdheidsoverdrachten stelt het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap, alvorens tot overdracht te besluiten, de in die leden bedoelde ambtenaren van de D.C.O. tevens aan als ambtenaar belast met de heffing en invordering van de verontreinigingsheffing bij het Hoogheemraadschap.".
Het in artikel 6, derde lid, bedoelde besluit tot aanstelling is genomen op 31 januari 1996, met terugwerkende kracht tot 1 januari 1996. Op laatstgenoemde datum is ook de Gemeenschappelijke Regeling van kracht geworden.
2.2.3. Het college van Dijkgraaf en heemraden van het waterschap Westfriesland heeft bij besluit van 2 november 1995 het volgende besloten:
"1. te bepalen dat voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing en invordering van waterschapsomslagen het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier, gevestigd te Edam, in de plaats treedt van hun college;
2. te bepalen dat de met de invordering van waterschapsomslagen belaste ambtenaar van het hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier, gevestigd te Edam, in de plaats treedt van de met de invordering van waterschapsomslagen belaste ambtenaar van het waterschap Westfriesland;
3. te bepalen dat dit besluit in werking treedt op 1 januari 1996.".
2.2.4. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van US heeft op 31 januari 1996 het onder 2.2.2. slot genoemde besluit genomen, dat het volgende inhoudt:
"I Tot onbezoldigd medewerker van het hoogheemraadschap worden aangewezen de heren:
(…)
II Aan te wijzen als ambtenaren die in onze plaats treden als het gaat om de uitvoering van enige bepaling van de heffing van die waterschapsbelastingen die aan de Dienst Centrale Omslagheffing zijn opgedragen:
(…)
III Aan te wijzen als ambtenaren belast met de invordering en die in onze plaats treden als het gaat om de uitvoering van enige bepaling van de invordering van die waterschapsbelastingen die aan de Dienst Centrale Omslagheffing zijn opgedragen:
(…)
V Aan te wijzen als ambtenaar belast met het afdoen van beroepschriften tegen genomen besluiten op bezwaarschriften (…)
VI Te bepalen dat dit besluit in werking treedt op 1 januari 1996 en terugwerkt tot op 1 januari 1996.".
2.2.5. Sedert 1 januari 1998 komen blijkens artikel 123, derde lid, aanhef en onderdeel b van de Waterschapswet de bevoegdheden om aanslagen op te leggen en uitspraken op bezwaarschriften te doen toe aan de daartoe aangewezen ambtenaar van het waterschap.
Blijkens het bepaalde in artikel 124, derde lid, onderdeel a van de Waterschapswet (tekst vanaf 1 januari 1998) kunnen de dagelijkse besturen van twee of meer waterschappen met betrekking tot een of meer waterschapsbelastingen bepalen dat daartoe aangewezen ambtenaren van een van die waterschappen worden aangewezen als de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van die waterschappen voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing van waterschapsbelastingen.
Het college van Dijkgraaf en heemraden van het waterschap Westfriesland heeft bij besluit van 18 december 1997 als zodanig aangewezen de ambtenaar belast met de heffing van waterschapsomslagen van US. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van US heeft bij besluit van 26 november 1997 voor de heffing van waterschapsbelastingen die aan de Dienst Centrale Omslagheffing is opgedragen een drietal ambtenaren van die dienst aangewezen als ambtenaren belast met de heffing van waterschapsbelastingen van US.
2.3. Het college van hoofdingelanden van US heeft op 4 oktober 1995 de Omslagverordening Uitwaterende Sluizen 1996 vastgesteld, welk besluit is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland bij besluit van 12 december 1995, nummer 95-517360 en gepubliceerd in week- en streekbladen in Noord-Holland in week 52 van het jaar 1995.
Het college van hoofdingelanden van het waterschap Westfriesland heeft op 25 augustus 1994 vastgesteld de Omslagverordening 1995, goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 10 januari 1995, nummer 95-510319 en gepubliceerd op 31 januari 1995. Hetzelfde college heeft op 23 november 1995 vastgesteld het wijzigingsbesluit van de Omslagverordening 1995 met ingang van het jaar 1996, welk wijzigingsbesluit is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland bij besluit van 12 januari 1996, nummer 95-518045 en gepubliceerd op 23 januari 1996.
2.4. Het beroep van belanghebbende betreft de aan hem opgelegde aanslagen met dagtekening 31 mei 1996. Daarnaast zijn aan belanghebbende, eveneens voor het jaar 1996, met dagtekening 31 mei 1998 aanslagen opgelegd, waartegen belanghebbende op 25 mei 1998 bezwaar heeft gemaakt en welke bij uitspraak van verweerder met dagtekening 23 oktober 1998 zijn vernietigd.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of verweerder bevoegd was de aanslagen op te leggen en de uitspraak te doen, zoals belanghebbende betwist en verweerder staande houdt.
Zo het gelijk op dit punt aan verweerder is, is tussen partijen nog in geschil of tweemaal uitspraak is gedaan op het bezwaarschrift van 2 juli 1996 met als gevolg dat de aanslagen met dagtekening 31 mei 1996 moeten worden vernietigd, of de omslagen ten onrechte zijn beperkt tot de ingezetenen van de waterschappen, en of aan de inwoners van Westfriesland ten onrechte kosten voor de waterkering en wegenbeheer in rekening zijn gebracht, een en ander zoals belanghebbende stelt en verweerder bestrijdt.
4. Standpunten van partijen
Het Hof verwijst daarvoor naar de gedingstukken.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Blijkens artikel 5, eerste lid, van de onder 2.2.1 genoemde Gemeenschappelijke Regeling heeft het dagelijks bestuur van US, voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing en invordering van de waterschapsomslagen en de verontreinigingsheffing, met ingang van 1 januari 1996 de plaats ingenomen van onder meer het dagelijks bestuur van het waterschap Westfriesland. Voor de rechtsgeldigheid van deze in de plaats treding is blijkens het bepaalde in artikel 124, tweede lid van de Waterschapswet (tekst tot 1 januari 1998) vereist dat daartoe een gemeenschappelijk besluit is genomen. Dit vereiste is, gelet op de gewijzigde tekst van artikel 124, met ingang van 1 januari 1998 vervallen.
Verweerder heeft op de zitting van 13 januari 2000 gesteld en het Hof acht aannemelijk dat het vorenbedoelde gemeenschappelijke besluit op 14 november 1995 mondeling is genomen tijdens een vergadering van de deelnemers aan die gemeenschappelijke regeling.
5.2. Op grond van het onder 5.1 overwogene en het vastgestelde onder 2.2.2 tot en met 2.2.5 moet worden geoordeeld dat de aanslag is opgelegd en de uitspraak is gedaan door daartoe bevoegde personen. Daaraan staat niet in de weg dat het college van dijkgraaf en hoogheemraden van US kennelijk uitsluitend met het oog op die bevoegdheid, ambtenaren van de zelfstandig rechtspersoonlijkheid hebbende D.C.O. voor de periode van 1 januari 1996 tot 1 januari 1998, heeft benoemd tot onbezoldigde medewerkers van US en hen in laatstgenoemde kwaliteit de vorenbedoelde bevoegdheden door aanwijzing heeft toegedeeld. Het gelijk is op dit punt aan verweerder.
5.3. Het Hof kan belanghebbende niet volgen in zijn stelling dat tweemaal uitspraak is gedaan op het bezwaarschrift van 2 juli 1996. Verweerder heeft onweersproken gesteld en het Hof acht aannemelijk dat de in geding zijnde uitspraak betrekking heeft op de aanslagen met dagtekening 31 mei 1996 en dat de uitspraak van 23 oktober 1998 betrekking heeft op het bezwaarschrift van 25 mei 1998 betreffende de - kennelijk abusievelijk opgelegde - aanslagen met dagtekening 31 mei 1998.
5.4. De omstandigheid dat de onderhavige belastingen worden geheven onder de benaming "omslag" betekent niet, anders dan belanghebbende blijkbaar meent, dat de omslag moet worden geheven van elke inwoner van Nederland. De taakuitoefening van het waterschap is beperkt tot haar beheersgebied en de aan die taken verbonden kosten moeten dan ook worden omgeslagen bij degenen die in dat beheersgebied bij die taakuitoefening belang hebben.
5.5. Omdat tot het beheersgebied van US ook behoort de zorg voor de waterkering zijn de aan die taak verbonden kosten terecht omgeslagen over de ingezetenen van dat beheersgebied. De omstandigheid dat mogelijk ook buiten dat beheersgebied wonende personen bij die taakuitoefening belang hebben, is daarbij niet van betekenis evenmin als van betekenis is dat die personen meebetalen aan de kosten van hun waterschap zonder dat uitgesloten is dat de inwoners van het beheersgebied van US daarbij belang kunnen hebben.
5.6. Tot de aan het waterschap Westfriesland opgedragen taken behoort ook de zorg voor het wegenbeheer buiten de bebouwde kom van alle gemeenten binnen haar waterschapsgebied. Nu zulks niet in strijd is met de wettelijke bepalingen dienaangaande moeten de daaraan verbonden kosten worden omgeslagen over degenen die in dat gebied bij die taakbehartiging belang hebben. Daaraan doet niet af dat een andere regeling mogelijk ware geweest.
5.7. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig een der partijen te veroordelen in de kosten als bedoeld zijn in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van verweerder.
De uitspraak is vastgesteld op 27 januari 2000 door mrs Holdert, Onnes en Kwantes, in tegenwoordigheid van mr Brands als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.