“3.1.1. Belanghebbende, een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 1 van de Waterschapswet, heeft als zodanig ten doel de waterstaatkundige verzorging van het onder hem vallende gebied. Voor wat betreft de in dat kader verrichte activiteiten mist belanghebbende de hoedanigheid van ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (tekst tot 31 maart 1995, 18.00 uur; hierna: de Wet). Ter uitvoering van de hiervóór omschreven taak heeft belanghebbende een rioolwaterzuiveringsinstallatie (hierna: de RWZI) laten bouwen. In 1988 is met de bouw van de RWZI begonnen en deze is in 1990 in gebruik genomen. Een onderdeel van de zuiveringsinstallatie vormt de kamerfilterpers, die dient voor de slibverwerking. Met betrekking tot de bouw van de RWZI, met inbegrip van de kamerfilterpers, heeft belanghebbende een bedrag van in totaal f 7.144.214,-- aan omzetbelasting betaald.
3.1.2. Belanghebbende heeft met twee andere waterschappen, te weten het E te R en het waterschap F te S, afgesproken dat het slibverwerkingsgedeelte van de RWZI wordt gebruikt voor de centrale slibverwerking van de drie waterschappen. In de daartoe benodigde extra investering hebben de beide andere waterschappen financieel bijgedragen. Met ingang van 1993 heeft belanghebbende voorts aan elk van beide waterschappen hun aandeel in de met de centrale slibverwerking gemoeide kosten doorberekend. Belanghebbende brengt ter zake van die doorberekening geen omzetbelasting in rekening, voor welke handelwijze belanghebbende de goedkeuring van de Inspecteur heeft ontvangen, op voorwaarde dat hij afziet van het recht op aftrek van voorbelasting.
3.1.3. Bij notariële akte van 21 december 1994 is op initiatief van belanghebbende opgericht de Stichting G (hierna: de stichting).
3.1.4. Belanghebbende heeft met de stichting op 30 december 1994 een in een onderhandse akte neergelegde overeenkomst gesloten, welke ertoe strekt de economische eigendom van de RWZI aan de stichting over te dragen tegen een prijs van f 17.911.132,32, exclusief omzetbelasting. Overeengekomen is dat vanaf genoemde datum alle baten en lasten voor rekening en risico van de koper zijn.
3.1.5. Op dezelfde datum is tussen belanghebbende en de stichting bij onderhandse akte overeengekomen dat de koopsom wordt omgezet in een geldlening tegen een rente van 4% per jaar.
3.1.6. Eveneens op die datum is tussen belanghebbende en de stichting bij onderhandse akte een overeenkomst gesloten tot verhuur van de RWZI aan belanghebbende voor een periode van in principe 9 jaren en twee dagen. De huurprijs, bij de overeenkomst vastgesteld op f 1.253.779,26 per jaar, is naderhand in verband met de Wet ter bestrijding van constructies met onroerende zaken verhoogd.
3.1.7. Het voor de RWZI werkzame personeel was zowel vóór 30 december 1994 als daarna in loondienst bij belanghebbende. De stichting heeft zelf geen personeel in dienst.
3.1.8. Met betrekking tot de verhuur van de RWZI hebben de stichting en belanghebbende op de voet van artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel b, aanhef en punt 5, van de Wet een gezamenlijk verzoek aan de Inspecteur gedaan om toepassing van de uitzondering op de vrijstelling van verhuur van onroerende zaken.
3.1.9. Met betrekking tot de gestelde overdracht van de economische eigendom van de RWZI hebben belanghebbende en de stichting op de voet van artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel a, aanhef en punt 2, van de Wet een gezamenlijk verzoek aan de Inspecteur gedaan om toepassing van de uitzondering op de vrijstelling voor de levering van onroerende zaken. De Inspecteur heeft dat verzoek afgewezen.
3.1.10. In verband met de gestelde overdracht van de economische eigendom van de RWZI heeft belanghebbende het naar zijn mening voor herziening in aanmerking komende bedrag aan omzetbelasting met inachtneming van artikel 13a, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: de Uitvoeringsbeschikking) becijferd op f 3.572.107,--, zijnde 5/10 van f 7.144.214,--.
3.1.11. Belanghebbende heeft bij zijn aangifte voor de omzetbelasting over het vierde kwartaal 1994 bij de Inspecteur het verzoek gedaan om een teruggaaf van f 3.566.248,--. In de aangifte is begrepen het hiervóór vermelde bedrag van f 3.572.107,-- aan belasting. De Inspecteur heeft het verzoek om teruggaaf geweigerd.”