ECLI:NL:GHAMS:2000:AA9759

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/2715
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslagen rioolrecht en eigendomsindeling van een pand met meerdere zelfstandige gedeelten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 december 2000 uitspraak gedaan over de aanslagen rioolrecht die zijn opgelegd aan de belanghebbende, eigenaar van een pand aan de c-straat 1 te A. De belanghebbende was aangeslagen voor het rioolrecht voor twee eigendommen in het jaar 1997. De gemeente A had de aanslagen opgelegd op basis van de Verordening op de heffing en invordering van rioolrechten 1997, waarin werd gesteld dat het pand uit drie zelfstandige eenheden bestaat, elk met een kookgelegenheid, douche en toilet. De belanghebbende betwistte deze indeling en stelde dat het pand als één eigendom moet worden beschouwd.

Tijdens de zitting op 25 augustus 2000 heeft de verweerder, vertegenwoordigd door D en E, een plattegrond overgelegd die de indeling van het pand toonde. Het Hof heeft de stellingen van de verweerder als aannemelijk beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat het pand inderdaad uit drie afzonderlijk afsluitbare gedeelten bestaat. Het Hof oordeelde dat deze gedeelten in de Verordening als afzonderlijke eigendommen worden beschouwd, wat betekent dat de aanslagen rioolrecht terecht zijn opgelegd aan de belanghebbende.

De uitspraak van het Hof is een bevestiging van de eerdere beslissing van de gemeente en de belanghebbende is in het ongelijk gesteld. Het Hof heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De beslissing van het Hof is vastgesteld ter vervanging van de mondelinge uitspraak en is geanonimiseerd beschikbaar gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Dertiende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
ter vervanging van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de … van de gemeente A, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 20 augustus 1999. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 9 juli 1999, betreffende twee aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de rioolrechten eigenaar over het jaar 1997. De aanslagen zijn opgelegd voor de eigendommen c-straat 1 begane grond A en c-straat 1 begane grond B, beide te A. Na bezwaar zijn de aanslagen bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vernietiging van een van beide aanslagen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 25 augustus 2000 is verschenen D namens verweerder, vergezeld van E. Belanghebbende is bij aangetekende brief van 9 juni 2000 op de hoogte gesteld van dag, tijd en plaats van de mondelinge behandeling, welke brief blijkens een door het Hof terugontvangen namens belanghebbende getekende retourkaart door belanghebbende is ontvangen. Verweerder heeft ter zitting een plattegrond van c-straat 1 overgelegd.
Op 8 september 2000 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal op 13 september 2000 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij brief van 26 september 2000, ter griffie ingekomen op 29 september 2000, heeft belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het in artikel 27d, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedoelde griffierecht, om de betaling waarvan bij brief van 4 oktober 2000 is verzocht, is op 16 november 2000 betaald.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is eigenaar van het pand c-straat 1 te A (hierna: het pand). Belanghebbende is ter zake van het pand aangeslagen voor het rioolrecht eigenaren ter zake van twee eigendommen in de zin van de Verordening op de heffing en invordering van rioolrechten 1997 van de gemeente A (hierna: de verordening). In de bezwaar- en beroepsfase wordt door verweerder het standpunt ingenomen dat het pand uit drie zelfstandige eenheden bestaat.
2.2. De Verordening luidt onder meer als volgt:
“ Artikel 1 Begripsomschrijvingen.
Voor de toepassing van deze verordening wordt: (…)
c. onder eigendom verstaan een roerende of onroerende zaak; (…)
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht.
1. Onder de naam rioolrechten wordt geheven:
a. een recht van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering; (…)
Artikel 3 Zelfstandige gedeelten.
Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de rechten geheven terzake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.
Artikel 4 Maatstaf van heffing.
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, letter a., wordt geheven per eigendom, met dien verstande dat meer dan één eigendom in één aanslag kan worden begrepen. (…)
Artikel 5 Tarieven
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, letter a., bedraagt per eigendom ƒ 235,-- per jaar. ”
3. Geschil
In geschil is of het pand één eigendom vormt in de zin van de Verordening dan wel dat het pand bestaat uit drie eigendommen in vorenbedoelde zin.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Verweerder heeft ter zitting een plattegrond overgelegd. Op deze plattegrond is aangegeven dat het pand bestaat uit drie verdiepingen (begane grond, eerste verdieping en tweede verdieping) en dat op elke verdieping enkele kamers zijn. Verweerder stelt dat de kamers afzonderlijk worden verhuurd. Voorts stelt verweerder dat twee kamers op de begane grond (op de plattegrond oranje gekleurd en aangeduid met N° 2 en N° 3) bereikbaar zijn door een afsluitbare ingang aan c-straat 1A, dat deze kamers elk beschikken over kookgelegenheid en een douche en dat ten behoeve van de bewoners van deze beide kamers één toilet aanwezig is. Verder stelt verweerder dat twee andere kamers op de begane grond (op de plattegrond blauw gekleurd en aangeduid met N° 4 en N° 5) bereikbaar zijn door een afsluitbare ingang aan c-straat 1B, dat deze kamers elk beschikken over kookgelegenheid en een douche, dat ten behoeve van de bewoners van deze beide kamers één toilet aanwezig is. Tot slot stelt verweerder dat de overige kamers (op de plattegrond geel gekleurd en aangeduid met N° 1 en N° 6 tot en met N° 15) bereikbaar zijn door een afsluitbare ingang aan c-straat 1 en door een afsluitbare ingang aan de f-straat, dat deze kamers alle beschikken over kookgelegenheid en een douche, dat ten behoeve van de bewoners van deze kamers enkele voor gezamenlijk gebruik bestemde toiletten aanwezig zijn en dat binnen het pand geen doorgang bestaat tussen deze kamers enerzijds en de rest van het pand anderzijds.
5.2. Het Hof acht de hiervoor onder 5.1. weergegeven stellingen van verweerder aannemelijk. Daaruit volgt dat - naar het Hof aannemelijk acht - het pand bestaat uit drie afzonderlijk afsluitbare gedeelten die elk beschikken over ten minste een kookgelegenheid, een douche en een toilet. Dat brengt naar ’s Hofs oordeel mee dat het pand bestaat uit drie eigendommen in de zin van de Verordening, althans uit gedeelten daarvan die blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt (artikel 3 van de Verordening). Deze gedeelten worden in de Verordening kennelijk elk als een eigendom beschouwd. Naar het oordeel van het Hof zijn de aanslagen rioolrecht terecht aan belanghebbende opgelegd. Het gelijk is aan verweerder.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 29 december 2000 ter vervanging van de mondelinge uitspraak door mr. Kwantes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit Gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.