ECLI:NL:GHAMS:2001:AD4471

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/3390
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen niet tijdig doen van uitspraak op bezwaarschrift inzake invorderingsrente

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 september 2001 uitspraak gedaan in het beroep van X, belanghebbende, tegen het niet doen van een uitspraak op een bezwaarschrift dat was ingediend tegen de beschikking van de ontvanger van de Belastingdienst P, betreffende invorderingsrente. Het bezwaarschrift was ingediend op 21 juni 1999, maar de ontvanger had op het moment van indienen van het beroepschrift op 27 september 2000 nog geen uitspraak gedaan. Het Hof heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 28 augustus 2001.

De beslissing van het Hof was dat belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beroep. Het Hof oordeelde dat er geen beroep openstond tegen het niet tijdig doen van uitspraak op een bezwaarschrift dat vóór 1 september 1999 was ingediend. Dit was gebaseerd op de bepalingen van de Invorderingswet en de Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarbij het Hof concludeerde dat de relevante wetgeving niet van toepassing was op de situatie van belanghebbende, aangezien de wijziging van de wet pas na de indiening van het bezwaarschrift in werking was getreden.

Het Hof heeft ook opgemerkt dat de ontvanger ter zitting had verklaard alsnog uitspraak te zullen doen op het bezwaarschrift. Aangezien belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard, waren er geen bijzondere omstandigheden die een veroordeling in proceskosten rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in aanwezigheid van mr. J. van de Merwe als griffier. De beslissing werd op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
het niet doen van een uitspraak op een door belanghebbende ingediend bezwaarschrift door het Hoofd van de Belastingdienst P, de ontvanger, betreffende de aan belanghebbende bij beschikking van 14 juni 1999 in rekening gebrachte invorderingsrente.
Het beroep is behandeld ter zitting van 28 augustus 2001.
Beslissing
Het Hof verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn beroep en gelast de griffier het als griffierecht betaalde bedrag van ¦ 60 aan belanghebbende te restitueren.
Gronden
1. Belanghebbende stelt dat op 21 juni 1999 een bezwaarschrift is ingediend tegen de beschikking van 14 juni 1999, waarbij de ontvanger hem ƒ 8.579 invorderingsrente in rekening heeft gebracht. Tot de stukken behoort een kopie van het gelijkluidende bezwaarschrift dat op dezelfde datum is ingediend namens A. Voorts stelt belanghebbende dat de ontvanger op 27 september 2000, de datum waarop het beroepschrift is ingediend, daarop nog geen uitspraak heeft gedaan. Het beroep richt zich tegen het niet doen van uitspraak op het hiervoor bedoelde bezwaarschrift.
2. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Invorderingswet stelt de ontvanger de invorderingsrente bij beschikking vast. Tegen deze beschikking kan een bezwaarschrift worden ingediend op grond van artikel 23, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), dat van overeenkomstige toepassing is ingevolge artikel 30, tweede lid, van de Invorderingswet (zoals die bepaling luidde tot 1 september 1999). Tegen de uitspraak op dat bezwaarschrift staat beroep open ingevolge artikel 26, eerste lid, van de AWR, dat eveneens van overeenkomstige toepassing is. Artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), op grond waarvan het niet tijdig doen van een uitspraak met een uitspraak wordt gelijkgesteld, is naar 's Hofs oordeel evenwel niet van toepassing (artikel 1, tweede lid, van de Invorderingswet). Dat artikel 30, tweede lid, van de Invorderingswet is gewijzigd bij de Wet van 29 oktober 1998, Stb. 621, brengt daarin geen verandering, nu deze bepaling in werking is getreden met ingang van 1 september 1999 (Koninklijk besluit van 17 juni 1999, Stb. 265), derhalve na de indiening van het bezwaarschrift, zodat op grond van artikel V van de laatstvermelde wet het recht van toepassing blijft zoals dat gold voor 1 september 1999.
3. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het Hof van oordeel dat geen beroep openstaat tegen het niet doen van uitspraak op een voor 1 september 1999 ingediend bezwaarschrift tegen een beschikking waarbij de ontvanger het bedrag van de invorderingsrente heeft vastgesteld. Belanghebbende is derhalve niet-ontvankelijk in zijn beroep.
4. Ter zitting heeft de ontvanger verklaard alsnog uitspraak te zullen doen op het bezwaarschrift.
Proceskosten
Nu belanghebbende niet-ontvankelijk wordt verklaard en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 11 september 2001 door mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.