ECLI:NL:GHAMS:2003:AI0321

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/05917 PV
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en boete opgelegd aan handelaar in tweedehandsauto's

In deze zaak gaat het om een beroep van X, een handelaar in tweedehandsauto's, tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst inzake een naheffingsaanslag omzetbelasting. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1997, waarbij de inspecteur een bedrag van ƒ 42.305 aan enkelvoudige belasting heeft opgelegd, met een verhoging van 100% die gedeeltelijk is kwijtgescholden. De inspecteur heeft de winst die X heeft behaald bij de verkoop van niet in de administratie vermelde auto's geschat, wat leidde tot de naheffingsaanslag. X heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en verzocht om vermindering van het bedrag tot ƒ 4.893 zonder verhoging.

Tijdens de zitting op 2 juni 2003 is X niet verschenen, terwijl de inspecteur vertegenwoordigd was door meerdere gemachtigden. Het Hof heeft vastgesteld dat de inspecteur de omzetbelasting terecht heeft nageheven, omdat X niet alle omzet in zijn boekhouding had verantwoord. Het Hof oordeelt dat de inspecteur de bij de verkopen behaalde winstmarge niet te hoog heeft geschat en handhaaft de naheffingsaanslag zoals deze na ambtshalve vermindering luidt.

Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de opgelegde boete terecht is opgelegd, omdat X opzettelijk niet zijn gehele omzet heeft verantwoord. De boete is verminderd in verband met overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de inspecteur vernietigd, maar de naheffingsaanslag gehandhaafd. Tevens is de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van X tot een bedrag van € 483.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 30 september 2002, ingediend door mr. A te B als gemachtigde en aangevuld bij brief van 7 november 2002.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 5 september 2002, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1995 tot en met 31 december 1997.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag opgelegd van ƒ 42.305 aan enkelvoudige belasting, met een verhoging van 100% van de nageheven belasting, welke verhoging gedeeltelijk is kwijtgescholden tot op 50% van de nageheven belasting en gedeeltelijk tot op 25% van de nageheven belasting. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag is bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd en de verhoging kwijtgescholden tot op 25% van de nageheven belasting. Met dagtekening 3 februari 2003 heeft de inspecteur de in geding zijnde naheffingsaanslag ambtshalve verminderd tot ƒ 38.991 met een verhoging van per saldo - na gedeeltelijke kwijtschelding - 25% van de nageheven belasting.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot ƒ 4.893, zonder verhoging.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert uiteindelijk tot vernietiging van de bestreden uitspraak en handhaving van de naheffingsaanslag zoals deze luidt na ambtshalve vermindering.
Ter zitting van 2 juni 2003 zijn verschenen namens de inspecteur van de Belastingdienst I, de rechtsopvolger van de inspecteur, mr. C, mr. D en mr. E. Belanghebbende is hoewel daartoe bij aangetekende brief van 15 april 2003 uitgenodigd, ter zitting niet verschenen. Ook namens hem is niemand verschenen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende dreef in de onderhavige jaren onder de naam "Automobielbedrijf F" een eenmanszaak waarvan de activiteiten bestonden uit de in- en verkoop (detailhandel) van gebruikte personenauto's (hierna: de onderneming).
2.2. In 1995, 1996 en 1997 is namens de inspecteur enkele malen opgenomen welke auto's aanwezig waren op het terrein van de onderneming (waarnemingen ter plaatse). Namens de inspecteur is in 1999 en 2000 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Daarbij is onder meer gebruik gemaakt van gegevens verkregen bij de hiervoor vermelde waarnemingen ter plaatse, van de Rijksdienst voor het wegverkeer (hierna: RDW) en bij onderzoeken bij leveranciers en afnemers van belanghebbende. Een groot aantal auto's die aanwezig waren op het terrein van de onderneming, bleek te zijn ingekocht bij groothandelaren op naam van G, de vader van belanghebbende. Voorts bleek een groot aantal auto's welke volgens de waarnemingen ter plaatse en de gegevens van de RDW op enig moment tot de handelsvoorraad hebben behoord, niet in de administratie te zijn verantwoord.
2.3. De inspecteur heeft de winst die belanghebbende heeft behaald bij de verkoop van de niet in de administratie vermelde auto's geschat en over de winstmarge omzetbelasting berekend. De in geding zijnde naheffingsaanslag heeft voor ƒ 37.412 betrekking op deze winst.
2.4. In de jaren 1995 tot en met 1997 heeft belanghebbende in totaal ƒ 1.668 te weinig omzetbelasting voldaan, omdat het privé-gebruik van een personenauto tot een te laag bedrag in aanmerking was genomen. Voorts heeft belanghebbende in 1995 en 1996 ten onrechte geen privé-gebruik van de telefoon in aanmerking genomen, in verband waarmee in totaal ƒ 150 te weinig omzetbelasting is voldaan. Over het jaar 1995 heeft belanghebbende ƒ 3.075 minder omzetbelasting voldaan dan uit de administratie voortvloeit. Ook deze bedragen zijn begrepen in de in geding zijnde naheffingsaanslag.
2.5. De in geding zijnde naheffingsaanslag bedraagt ƒ 42.305 (ƒ 37.412 + ƒ 1.668 + ƒ 150 + ƒ 3.075) aan enkelvoudige belasting met een verhoging van ƒ 42.305. Bij de bestreden uitspraak is de boete verder kwijtgescholden tot op 25% of ƒ 10.576 en bij de ambtshalve vermindering tot op ƒ 9.747.
3. Geschil
In geschil is of de inspecteur terecht de omzetbelasting heeft nageheven die is verschuldigd ter zake van de hiervoor onder 2.3 bedoelde verkopen en of terecht en tot het juiste bedrag een boete is opgelegd.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Ter zitting is daaraan namens de inspecteur het volgende toegevoegd: In 1995 heeft belanghebbende de onderneming overgenomen van zijn vader. Het belastbare inkomen over 1995 was aanvankelijk vastgesteld op ƒ 180.358, nadien is het ambtshalve verminderd tot ƒ 173.507. Het belastbare inkomen over 1996 was aanvankelijk vastgesteld op ƒ 135.853. Nadien is het ambtshalve verminderd tot ƒ 123.768. De opgelegde boete is bij de uitspraken verminderd in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Ik stem ermee in dat de boetes in verband met de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen geheel vervallen.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende stelt dat de auto's waarvan de inkoopfactuur op naam van zijn vader is gesteld, door zijn vader voor eigen rekening zijn verhandeld. Belanghebbende heeft een verklaring van zijn vader overgelegd. De inspecteur betwist dat en hij wijst erop dat de auto's zijn verhandeld op het bedrijfsterrein van belanghebbende, dat de aan- en verkoop van enkele op naam van de vader ingekochte auto's wel in de administratie van belanghebbende is verantwoord, dat kopers (blijkens door de inspecteur overgelegde verklaringen) ervan uitgingen te handelen met Automobielbedrijf F, dat de koopovereenkomsten zijn vastgelegd op het briefpapier van Automobielbedrijf F, dat de vader van belanghebbende ter zake van de desbetreffende transacties geen omzetbelasting heeft voldaan en de winst niet in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting heeft verantwoord en dat belanghebbende aan zijn vader provisie heeft betaald. Op grond van de hiervoor vermelde, door de inspecteur onweersproken gestelde feiten en omstandigheden, acht het Hof aannemelijk dat ook de auto's die op naam van de vader van belanghebbende zijn ingekocht, voor rekening en risico van belanghebbende zijn verkocht en dat de bij die verkoop behaalde winst toekwam aan belanghebbende.
5.2. Belanghebbende stelt dat het met grote regelmaat gebeurde dat hem auto's in consignatie werden gegeven, dat deze auto's op zijn bedrijfsterrein stonden, dat deze auto's soms ook bij de RDW op zijn naam zijn gesteld, dat deze auto's soms door de opdrachtgevers werden teruggehaald, zodat belanghebbende er niets op verdiende. De inspecteur heeft in enkele gevallen waarin belanghebbende een verklaring van de opdrachtgever heeft overgelegd, aannemelijk geacht dat de auto niet door belanghebbende was verhandeld en ter zake van deze auto geen winst in aanmerking genomen. Naar 's Hofs oordeel gaat de inspecteur er terecht van uit dat de auto's die tot de handelsvoorraad van belanghebbende behoorden en die ter verkoop op zijn bedrijfsterrein stonden, door belanghebbende zijn verhandeld. De gestelde omstandigheid dat er auto's in consignatie waren waaraan belanghebbende niets verdiende, dient door belanghebbende bij betwisting door de inspecteur aannemelijk te worden gemaakt. Belanghebbende heeft evenwel niet aannemelijk gemaakt dat zich dit vaker heeft voorgedaan dan in de gevallen waarin de inspecteur dit reeds heeft aangenomen.
5.3. Belanghebbende stelt dat hij ingeruilde auto's soms zonder winst doorverkocht aan de heer H en dat deze auto's wel eens op zijn naam stonden. Het Hof begrijpt de stelling van belanghebbende aldus dat deze auto's niet in zijn administratie zijn opgenomen en dat onder de auto's ter zake waarvan de inspecteur winst in aanmerking heeft genomen ook auto's zijn die zonder winst aan H zijn doorverkocht. Belanghebbende heeft voor deze stelling geen bewijs bijgebracht. Nog daargelaten dat belanghebbende deze transacties in zijn administratie had moeten opnemen, heeft hij zijn stelling tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt.
5.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het Hof aannemelijk acht dat belanghebbende de onderhavige auto's heeft verkocht. Niet gesteld of gebleken is dat de inspecteur de bij de onderscheiden verkopen behaalde winstmarge te hoog heeft geschat. Het Hof zal daarom de naheffingsaanslag handhaven zoals deze luidt na ambtshalve vermindering door de inspecteur.
5.5. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende opzettelijk niet zijn gehele omzet in zijn boekhouding en in zijn aangiften voor de omzetbelasting heeft verantwoord en dat belanghebbende wist dat daardoor te weinig omzetbelasting zou worden geheven. Dat brengt mee dat terecht een boete is opgelegd. Een kwijtschelding van de op deze correctie betrekking hebbende verhoging tot op 50% van de nageheven belasting is in overeenstemming met § 21, tweede lid, van het Voorschrift administratieve boeten 1993.
5.6. Het beroep bevat geen grieven tegen de boete in verband met de hiervoor onder 2.4 vermelde correcties. Het Hof acht aannemelijk dat door grove schuld van belanghebbende te weinig belasting is voldaan. Dat brengt mee dat terecht een boete is opgelegd. Een kwijtschelding van de op deze correcties betrekking hebbende verhoging tot op 25% van de nageheven belasting is in overeenstemming met § 21, eerste lid, van het Voorschrift administratieve boeten 1993. De na deze gedeeltelijke kwijtschelding resterende boete van ƒ 1.223 acht het Hof passend en geboden.
5.7. De in geding zijnde boete is aan belanghebbende aangekondigd in het op 25 september 2000 gedateerde rapport van het hiervoor onder 2.2 vermelde boekenonderzoek. De boete is begrepen in de met dagtekening 28 oktober 2000 opgelegde naheffingsaanslag. De inspecteur heeft het tegen de naheffingsaanslag ingediende bezwaarschrift ontvangen op 9 november 2000 en de motivering ervan op 5 maart 2001. De uitspraak op het tegen de naheffingsaanslag ingediende bezwaarschrift is gedaan op 5 september 2002. Het tijdsverloop tussen het indienen en motiveren van het bezwaarschrift enerzijds en de uitspraak op het bezwaarschrift anderzijds acht het Hof - met de inspecteur - te lang. In de overige fasen van de procedure, waaronder die bij het Hof, is naar 's Hofs oordeel een redelijke termijn niet overschreden. Onder deze omstandigheden acht het Hof de vermindering van de boete tot per saldo - na gedeeltelijke kwijtschelding en ambtshalve vermindering - van ƒ 9.747 passend.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het onderhavige beroep is niet gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig ingesteld met het beroep van belanghebbende inzake de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1994, 1995 en 1996 (kenmerk 02/05105). Deze zaken zijn daarom geen samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief op: 1 (proceshandelingen: beroepschrift) ´ 1,5 (wegingsfactor gewicht van de zaak) ´ € 322, ofwel € 483.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- handhaaft de naheffingsaanslag zoals deze luidt na ambtshalve vermindering;
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 109 aan belanghebbende te vergoeden, en;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 483 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
De uitspraak is vastgesteld op 14 juli 2003 door mrs. Bijl, Beukers-Van Dooren en Van de Merwe, in tegenwoordigheid van Wessel als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.