ECLI:NL:GHAMS:2005:AS7058

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
262/04
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris wegens onzorgvuldige legalisatie van handtekening van klager met psychische aandoening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 februari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een notaris. Klager, die in een psychiatrische inrichting verbleef, had een volmacht ondertekend op 16 april 1997. De notaris had de handtekening van klager gelegaliseerd zonder persoonlijk contact met hem op te nemen, ondanks dat hij op de hoogte was van de psychische toestand van klager. Het hof oordeelde dat de notaris had moeten toetsen of de inhoud van de volmacht overeenstemde met de wil van klager. De notaris had zich beperkt tot het vergelijken van de handtekening met een kopie van het rijbewijs van klager, wat het hof als laakbaar beschouwde. Het hof vernietigde de eerdere beslissing van de kamer van toezicht en verklaarde de klacht gegrond, met oplegging van een waarschuwing aan de notaris. De procedure begon met een klacht die klager in november 2002 indiende, maar het hof oordeelde dat klager in mei 1999 op de hoogte was van de overdracht van de onroerende zaak, waardoor een deel van de klacht niet-ontvankelijk werd verklaard. De beslissing van het hof benadrukt de zorgvuldigheid die notarissen moeten betrachten bij het legaliseren van handtekeningen, vooral in situaties waarin de ondertekenaar psychische problemen heeft.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 3 februari 2005 in de zaak onder rekestnummer 626/2004 NOT van:
[naam],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
advocaat: mr.R.R.J. Dayala,
t e g e n
MR. [naam],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. R.A. Korver.
1. Het geding in hoger beroep
Namens appellant, verder te noemen klager, is bij een op 4 mei 2004 ter griffie ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 6 april 2004 waarbij de door klager tegen geïntimeerde, hierna te noemen de notaris, ingediende klacht gedeeltelijk niet ontvankelijk en voor het overige ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 22 juni 2004 een stelbriefje ingekomen, waarmee de advocaat van de notaris zich namens de notaris heeft gesteld.
1.3. Op 16 juli 2004 is van de zijde van klager een aanvullend verzoekschrift ter griffie ingekomen
1.4. Op 1 oktober 2004 is van de zijde van de notaris een verweerschrift ingekomen.
1.5. Van de zijde van klager is op 1 december 2004 een verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak op 9 december 2004 bij het hof ingekomen.
1.6. Op dit verzoek is door de advocaat van de notaris bij brief van 1 december 2004 gereageerd.
1.7. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 januari 2005. Verschenen zijn klager en zijn advocaat, alsmede de notaris en zijn advocaat. Allen hebben het woord gevoerd, de advocaat van klager aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing van 6 april 2004 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
4.1. Klager verwijt de notaris dat hij de schenking aan zijn zoons bij de overdracht van de onroerende zaak van klager in december 1997 en de gevolgen hiervan nooit met klager heeft besproken. Door deze handelwijze is klager zijn gehele vermogen kwijtgeraakt. De notaris is tekort geschoten in zijn onderzoek of klager zijn wil kon bepalen, terwijl hij wist dat klager psychische problemen had.
4.2. Klager verwijt de notaris voorts dat de notaris onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de deugdelijkheid van de volmacht van 16 april 1997, die door de notaris is gelegaliseerd. In dit verband stelt klager dat hij deze volmacht niet heeft getekend en dat zijn zoons zijn handtekening hebben vervalst.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris heeft betoogd dat hij met klager wel degelijk de schenking heeft besproken. Tijdens het passeren van de akte maakte klager een competente indruk op de notaris zodat bij laatstgenoemde geen twijfel rees – hoewel de notaris klager niet persoonlijk van tevoren had gesproken - die hem zou hebben moeten weerhouden van het passeren van de akte.
5.2. Ten aanzien van de legalisatie van de handtekening van klager onder de volmacht merkt de notaris op dat hij de handtekening op de volmacht vergeleken heeft met de handtekening op de kopie van het rijbewijs van klager. De notaris heeft dienaangaande geen contact met klager opgenomen, ook al verbleef klager in een psychiatrische inrichting.
6. De ontvankelijkheid van klager in zijn klacht
6.1. Het hof dient de ontvankelijkheid van de klacht te beoordelen aan de hand van het bepaalde in artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt, verder te noemen WNA. Ingevolge artikel 99 lid 12 WNA kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven heeft kennis genomen.
6.2. Met de kamer is het hof van oordeel dat klager in mei 1999 op de hoogte was van de overdracht van de onroerende zaak. De klacht is eerst in november 2002 ingediend bij de kamer. Dit heeft tot gevolg dat de klacht op dit onderdeel te laat is ingediend en klager in zoverre niet kan worden ontvangen in zijn klacht. Het hof zal het beroep van klager op dit punt dan ook verwerpen.
7. De beoordeling van de klacht voor zover thans nog aan de orde
7.1. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat de klacht met betrekking tot de legalisatie van de volmacht niet te laat is ingediend nu niet is gebleken dat klager van deze legalisatie eerder op de hoogte was dan in het jaar 2002.
7.2. Ten aanzien van de legalisering van de handtekening van klager op de volmacht van 16 april 1997 is het hof van oordeel dat de notaris had dienen te toetsen of de inhoud van de volmacht overeenstemde met de wil van de ondertekenaar nu deze – naar de notaris ook toen bekend was - verbleef in een inrichting voor personen met een psychische aandoening. Hieraan heeft de notaris niet voldaan.
Ter zitting is gebleken dat de notaris zich heeft beperkt tot het vergelijken van de handtekening met een kopie van het rijbewijs van klager, zonder zich met klager te verstaan, hoewel hij wist dat klager in een inrichting verbleef wegens een psychische aandoening. Het hof acht deze handelwijze van de notaris laakbaar en wel dusdanig dat het hof de maatregel van waarschuwing op zijn plaats acht. Het hof acht dit klachtonderdeel gegrond en het hof zal de beslissing van de kamer op dit punt vernietigen.
7.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
7.4. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
8. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing van de kamer van 6 april 2004 ten aanzien van het klachtonderdeel met betrekking tot de legalisatie van de handtekening van klager zoals genoemd in punt 4.2. en opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor onder punt 7.2. is vermeld, onder oplegging van de maatregel van waarschuwing aan de notaris;
- bepaalt dat de maatregel zal worden tenuitvoergelegd ter terechtzitting van het hof van 10 maart 2005, te 13.30 uur;
- bepaalt dat de griffier de notaris daarvoor zal oproepen.
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, P.J.N. van Os en J.C.W. Rang
en in het openbaar uitgesproken op donderdag 3 februari 2005.
BESCHIKKING van 6 april 2004 inzake de klacht nummer K 62/02 van
[naam]
wonende te [plaats],
klager,
tegen:
mr. [naam],
notaris te [plaats],
beklaagde,
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:
- klachtbrief met bijlagen van 6 maart 2003;
- antwoordbrief met bijlagen van 16 april 2003;
- repliek met bijlagen van 2 juli 2003;
- dupliek met bijlagen van 14 augustus 2003;
- beschikking van de voorzitter van 22 augustus 2003;
- verzetschrift met bijlagen d.d. 5 september 2003;
- beschikking van 25 november 2003.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 4 maart 2004, waar klager en de notaris zijn verschenen. Beide partijen hebben het woord gevoerd en hun standpunten nader toegelicht. Uitspraak is bepaald op 6 april 2004.
2. DE FEITEN
Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
a. Klager en zijn echtgenote, – hierna [naam] – waren buiten gemeenschap van goederen gehuwd. Zij hadden ieder voor de helft de onverdeelde eigendom van de onroerende zaak [adres] te [plaats]. De koopsom was voldaan door klager, die voor de helft van die koopsom een geldvordering had op [naam].
b. Op 1 maart 1997 is [naam] overleden. Bij testament heeft [naam] haar echtgenoot onterfd en haar aandeel van de eigendom van voornoemde onroerende zaak nagelaten aan haar twee zoons.
c. Ten tijde van het overlijden van [naam] was klager opgenomen in verband met psychische klachten. Hij heeft tot 3 mei 1999 in een instelling voor psychische zorg verbleven.
d. De zoons en hun financieel adviseur hebben, om te voorkomen dat het aandeel van klager in de onroerende zaak zou worden aangewend ter dekking van de door de adviseur van de zoons als gevolg van een mogelijke wetswijziging verwachte verplichting tot betaling van een eigen bijdrage van klager voor zijn opname, de constructie bedacht dat klager zijn aandeel in de onroerende zaak aan zijn zoons zou overdragen onder kwijtschelding van de dientengevolge ontstane vordering van klager op zijn zoons.
e. In april 1997 heeft de notaris een volmacht gelegaliseerd waarin klager zijn beide zoons heeft gemachtigd hem in alle opzichten te vertegenwoordigen.
f. Op 30 december 1997 heeft de notaris een akte van verdeling en kwijtschelding gepasseerd waarin de onroerende zaak aan de zoons van klager is toegedeeld en geleverd en waarbij klager de geldvordering die hij op zijn zoons had, heeft kwijtgescholden.
g. Een medewerker van de [bank] heeft bij brief van 28 augustus 2003 onder meer verklaard dat zij in de eerste helft van 2002 een fotokopie van de achterzijde van de volmacht, waarop de legalisatie van de handtekening door de notaris staat vermeld, aan klager heeft overhandigd.
3. DE KLACHT
3.1 Het eerste klachtonderdeel richt zich op de overdracht van de onroerende zaak van klager aan zijn zoons alsmede de kwijtschelding van de vordering op zijn zoons. Klager stelt dat de notaris deze schenking en de gevolgen ervan nooit met klager heeft besproken. Tevens is de notaris, die wist dat klager in die periode psychische problemen had, tekort geschoten in zijn onderzoek of klager zijn wil kon verklaren.
3.2 Het tweede klachtonderdeel richt zich op de volmacht. Klager stelt dat hij die volmacht niet heeft getekend. Klager vermoedt dat zijn zoons zijn handtekening hebben vervalst. De notaris heeft volgens klager onvoldoende onderzoek verricht naar de deugdelijkheid van de volmacht. Hij heeft de hierbij vereiste zorgvuldigheid niet in acht genomen.
4. HET VERWEER
4.1 De notaris stelt dat hij de schenking met klager heeft besproken. Klager is, samen met zijn zoons, bij het passeren van de akte aanwezig geweest. De notaris stelt bij die gelegenheid uitgebreid aan klager de omstandigheden te hebben uitgelegd die hebben geleid tot het advies van de schenking. De notaris heeft klager expliciet gevraagd of hij de schenking wilde doen, waarop klager bevestigend heeft geantwoord. Klager maakte geen verwarde indruk en was consistent in zijn uitingen. Volgens de notaris hoeft het enkele feit dat klager in een tehuis was opgenomen niet te betekenen dat hij niet in staat was zijn wil te verklaren.
4.2 De notaris is van mening dat de handtekening op de volmacht voldoende op de handtekening op het rijbewijs van klager lijkt om deze te kunnen legaliseren. De notaris weet zich de omstandigheden van de legalisatie van klagers handtekening niet meer te herinneren.
5. DE ONTVANKELIJKHEID VAN DE KLACHT
5.1 Op grond van artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt dient een klacht te worden ingediend binnen drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen.
5.2 Klager was van de overdracht van de onroerende zaak op de hoogte in mei 1999, bij het verlaten van het tehuis. De klacht is ingediend in november 2002. Klager heeft niet aannemelijk kunnen maken dat hij in 1999 niet in staat was de consequenties van de overdracht te overzien of niet begreep wat het handelen van de notaris inhield. De termijn van drie jaren is dan ook in ieder geval gaan lopen in mei 1999, zodat deze klacht te laat is ingediend. Klager wordt derhalve in dit onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk verklaard.
5.3 Niet is gebleken dat klager eerder dan 2002 op de hoogte was van de legalisatie van de handtekening op de volmacht. In dit onderdeel van de klacht is klager ontvankelijk.
6. BEOORDELING VAN DE KLACHT
6.1 De gang van zaken rond de legalisatie van de handtekening is thans niet meer na te gaan, gelet op het feit dat de notaris zich de omstandigheden van die legalisatie niet meer herinnert, wat te billijken is, gezien het tijdverloop. Niet meer is vast te stellen of de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
6.2 Gelet op het bovenstaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De kamer van toezicht:
- verklaart klager in zijn klacht ten dele niet ontvankelijk – zoals onder 5.2 uiteengezet;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2004 door mr. M.Y.C. Poelmann, voorzitter, mr. M. Bijkerk, mr. A.J.W.M. Van Hengstum, mr. B. Korthals Altes en mr. E.R.S.M. Marres, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van Bennekom, secretaris.
mr. E. van Bennekom, mr. M.Y.C. Poelmann,
secretaris. voorzitter.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden kennisgeving.