ECLI:NL:GHAMS:2005:AS7352

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/01153
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting door gemeente Amsterdam

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de gemeente Amsterdam is opgelegd aan de belanghebbende. De naheffingsaanslag, gedateerd op 14 januari 2004, werd bekendgemaakt via een betalingsherinnering die op 14 februari 2004 werd verzonden. De belanghebbende betwistte de naheffingsaanslag en stelde dat hij op het moment van de vermeende overtreding, namelijk op 14 januari 2004 om 14:28 uur, zijn auto niet op de aangegeven locatie had geparkeerd. Hij was op dat moment bezig met het doen van aangifte van diefstal van zijn auto bij het politiebureau. De belanghebbende overhandigde een proces-verbaal als bewijs van zijn aanwezigheid op het politiebureau op het tijdstip van de vermeende overtreding.

De gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door de heffingsambtenaar, stelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat een parkeercontroleur had waargenomen dat de auto van de belanghebbende geparkeerd stond zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. De controleur had de gegevens van de auto, inclusief merk, kleur en kenteken, genoteerd in de naheffingsaanslag. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag rechtsgeldig was bekendgemaakt, maar dat er een administratieve fout was gemaakt in de hoogte van het totaalbedrag op de betalingsherinnering. Dit leidde ertoe dat de naheffingsaanslag slechts rechtsgevolgen had voor het bedrag van € 31,00 in plaats van € 31,90.

Het Hof concludeerde dat de gemeente niet voldoende bewijs had geleverd dat de naheffingsaanslag op de juiste wijze was bekendgemaakt, maar dat de belanghebbende ook niet kon bewijzen dat hij op het tijdstip van de overtreding niet op de aangegeven locatie was. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en het Hof oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling, aangezien de belanghebbende in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Zestiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder, gedagtekend 12 maart 2004, betreffende de ten name van belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.
Het beroep is behandeld ter zitting van 27 januari 2005.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Aan belanghebbende is met dagtekening 14 februari 2004 een betalingsherinnering gezonden van de 14 januari 2004 gedagtekende naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer 000000. Op deze betalingsherinnering is onder andere vermeld dat de dienst Parkeerbeheer/Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam tijdens een controle op 14 januari 2004 heeft geconstateerd dat de auto met kenteken AA-BB-00 om 14:28 uur geparkeerd heeft gestaan ter plaatse van Hoekenes tegenover 23 te Amsterdam, zonder dat de ter zake van dat feit verschuldigde parkeerbelasting is voldaan. Voorts vermeldt de betalingsherinnering: ‘Thans verschuldigd € 31,00’.
Ter zitting heeft verweerder een kopie van de doorslag van de handgeschreven naheffingsaanslag met aanslagnummer 000000 overgelegd. Op deze doorslag is onder andere de dagtekening van de naheffingsaanslag en het tijdstip (14:28 uur) vermeld, het merk (Fiat) en de kleur van de auto (grijs). Op de doorslag is vermeld dat de naheffingsaanslag is vastgesteld naar een bedrag van € 0,90 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 31 aan kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag.
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag in de parkeerbelasting terecht is opgelegd.
3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij voor het eerst van het bestaan van de naheffingsaanslag in kennis werd gesteld door de ontvangst van de betalingsherinnering en dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd omdat hij zijn auto, een grijze Fiat met kenteken AA-AA-00, niet op genoemde plaats en tijdstip heeft geparkeerd. Op dat moment deed hij namelijk aanvullend aangifte van diefstal bij het politiebureau aan de Flierbosdreef te Amsterdam. Zijn auto bevond zich op dat moment ook aan de Flierbosdreef. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft belanghebbende een afschrift overgelegd van een proces-verbaal van de aangifte (hierna: het proces-verbaal). Uit het proces-verbaal blijkt dat belanghebbende op 14 januari 2004 om 14:30 uur aanvullend aangifte heeft gedaan van een diefstal uit zijn auto.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Daarbij voert hij aan dat ten minste één parkeercontroleur heeft waargenomen dat de auto van belanghebbende geparkeerd stond zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. De parkeercontroleur heeft zijn waarneming vastgelegd in de naheffingsaanslag, onder vermelding van de gegevens van de auto en dag en tijdstip van zijn waarneming, aldus verweerder. De naheffingsaanslag wordt volgens instructie vastgeklemd onder de ruitenwisser van de auto om hem aan parkeerder bekend te maken. Er bestaat geen reden om aan de waarneming van de parkeercontroleur te twijfelen, aldus verweerder.
5. In artikel 234, achtste lid, van de Gemeentewet is in afwijking van artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 - ingevolge welk artikellid de bekendmaking van de aanslag geschiedt door toezending of uitreiking van het aanslagbiljet - bepaald dat, indien het niet mogelijk is het aanslagbiljet van de naheffingsaanslag parkeerbelasting terstond aan de belastingschuldige uit te reiken, kan worden volstaan met het aanbrengen van het aanslagbiljet op of aan het voertuig. Met het enkel overleggen ter zitting van een kopie van de doorslag van de handgeschreven naheffingsaanslag heeft verweerder, tegenover de betwisting door belanghebbende dat hij vóór de ontvangst van de betalingsherinnering een aanslagbiljet heeft ontvangen of aangetroffen van de in geschil zijnde naheffingsaanslag, niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag op 14 januari 2004 is bekendgemaakt door aanbrenging van het aanslagbiljet op of aan de auto. Met het overleggen van een kopie van de doorslag van de naheffingsaanslag heeft verweerder echter wel aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag op 14 januari 2004 is vastgesteld. Gelet op het hiervoor overwogene en het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet het ervoor worden gehouden dat de 14 januari 2004 vastgestelde naheffingsaanslag eerst door de toezending aan belanghebbende van de betalingsherinnering van 14 februari 2004 op rechtsgeldige wijze - gelet op de omstandigheid dat op deze betalingsherinnering het kenteken van de auto, de naam en het adres van de belastingschuldige, het belastbare feit alsmede het bedrag van de naheffingsaanslag zijn vermeld - is bekendgemaakt. Het in artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet opgenomen voorschrift dat de kosten van de naheffingsaanslag afzonderlijk op het aanslagbiljet worden vermeld, doet aan deze rechtsgeldige bekendmaking niet af, nu in het genoemde artikellid tevens is bepaald dat de kosten onderdeel uitmaken van de naheffingsaanslag.
6. Op de betalingsherinnering is het totaalbedrag van de aanslag als gevolg van een administratieve fout gesteld op € 31 in plaats van € 31,90. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de omvang van het geschil zich als gevolg hiervan dient te beperken tot € 31, omdat de naheffingsaanslag uiteindelijk naar dat totaalbedrag is opgelegd en belanghebbende op grond hiervan niet meer dan € 31 is verschuldigd. Het Hof volgt verweerder in deze opvatting. De naheffingsaanslag is immers slechts tot een totaalbedrag van € 31 aan belanghebbende bekendgemaakt, waardoor de naheffingsaanslag slechts voor dit bedrag - gelet op het bepaalde in artikel 3:40 in verbinding met artikel 3:41 van de Awb - rechtsgevolgen heeft.
7. Verweerder heeft naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat de gegevens, zoals vermeld in de kopie van de doorslag van de naheffingsaanslag, overeenkomen met hetgeen door de parkeercontroleur op die plaats en op dat tijdstip is waargenomen. Gelet op de aard van de gegevens en op het feit dat deze handgeschreven in de naheffingsaanslag zijn vastgelegd, is aannemelijk dat de naheffingsaanslag onmiddellijk of nagenoeg onmiddellijk na de waarneming is vastgesteld. Het Hof acht het niet aannemelijk dat de parkeercontroleur bij het vastleggen van zijn waarneming in de naheffingsaanslag zodanige fouten heeft gemaakt dat hij kleur, merk en kenteken van een bestaande auto heeft vermeld, welke gegevens in het onderhavige geval alle juist blijken te zijn (belanghebbende heeft dit niet betwist), terwijl die auto op genoemde plaats en tijdstip niet aanwezig was. Op grond van het voorgaande komt het Hof tot de conclusie dat verweerder het bewijs heeft geleverd dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd kan aan dit oordeel niet afdoen, nu uit het proces-verbaal slechts kan worden afgeleid dat belanghebbende tijdens het opmaken daarvan elders was. Dat laat de mogelijkheid open dat een andere persoon de auto aan Hoekenes 23 heeft geparkeerd zonder de daarvoor verschuldigde parkeerbelasting te hebben voldaan, zodat verweerder terecht, mede gelet op het bepaalde in artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet, de naheffingsaanslag ten name van belanghebbende heeft vastgesteld. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
8. Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich voorts geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
De uitspraak is gedaan op 10 februari 2005 door mr. H.E. Kostense, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Koenis als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een
schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren
of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie
ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de
proceskosten.