ECLI:NL:GHAMS:2005:AU4928

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/03949
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegd opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting door parkeercontroleur

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die is opgelegd door een onbevoegde parkeercontroleur. De belanghebbende, die haar auto parkeerde voor haar garage, ontkende dat de naheffingsaanslag terecht was. De parkeercontroleur had vastgesteld dat de auto geparkeerd stond tegenover huisnummer 1, waar volgens de gemeente parkeerbelasting verschuldigd was. De belanghebbende voerde aan dat haar auto op de inrit van haar garage stond, waar het betaald-parkerenregime niet gold. Na indienen van een bezwaarschrift, werd dit door de stadsdeelsecretaris ongegrond verklaard, wat leidde tot beroep bij het Gerechtshof Amsterdam.

Tijdens de zitting concludeerde de verweerder dat de naheffingsaanslag door een onbevoegde parkeercontroleur was opgelegd en vroeg om vernietiging van de aanslag. Het Hof volgde deze conclusie en oordeelde dat het bestuur in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag, en gelastte de gemeente Amsterdam het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden. Het Hof merkte op dat de onbevoegdheid van de parkeercontroleur niet alleen de belastingwet overtrad, maar ook in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur.

De uitspraak werd gedaan op 21 oktober 2005 door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, en is openbaar gemaakt. De belanghebbende kan binnen zes weken na de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte van een geanonimiseerd proces-verbaal.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak met dagtekening 16 september 2004 van de stadsdeelsecretaris van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid, verweerder, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffings-aanslag in de parkeerbelastingen met dagtekening 14 juli 2004.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 oktober 2005.
Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vernietigt de naheffingsaanslag; en
- gelast de gemeente Amsterdam het gestorte griffierecht ad € 37 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Belanghebbende woont aan de A-straat 1 HS te Z. Bij haar op de begane grond gelegen appartement hoort een garage, eveneens op de begane grond gelegen, waarin zij haar auto, een zwarte (...) met kenteken 11-YY-YY (hierna: de auto), kan parkeren. De garage heeft geen eigen huis- of perceelnummer. De voordeur van de woning komt uit op het trottoir. De gara-gedeur komt eveneens uit op het trottoir en wel naast de voordeur van de woning. Op de straat voor de garagedeur is een markering aangebracht welke aangeeft dat op die plek niet geparkeerd mag worden.
2. Aan belanghebbende is met dagtekening 14 juli 2004 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. Verweerder heeft gesteld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd omdat de auto tegenover huisnummer 1 stond geparkeerd en dat voor het parkeren op die plek parkeerbelasting verschuldigd is.
Op 16 juli 2004 heeft belanghebbende een bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag inge-diend. In het bezwaarschrift heeft ze gesteld dat de auto ‘op de inrit van de garage van num-mer 1’ stond, dat daar het betaald-parkerenregime niet geldt en dat het een zogenoemd Mul-der-feit (fout parkeren) betrof.
Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
In beroep heeft belanghebbende gesteld dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat de auto op een plek stond waar het betaald-parkerenregime niet gold. Hij stond name-lijk op de weg voor haar garage op de plek waarop een wit kruis en de letters NP waren aan-gebracht.
3. In het verweerschrift staat onder meer:
IV. Geschil
In geschil is de vraag of eerder vermelde naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en ondergetekende bevestigend beantwoordt.
V. Standpunt belanghebbende
Belanghebbende heeft samengevat aangevoerd dat de naheffingsaanslag niet had mogen worden opgelegd aangezien zijn auto op een plaats stond geparkeerd waarvoor handhaving alleen ingevolge de Wet Mulder mag plaatsvinden.
VI. Standpunt gemachtigde
Er dient op grond van de stukken te worden geconcludeerd dat belanghebbende zijn auto op 14 juli 2004 heeft geparkeerd in de A-straat. De dienstdoende parkeercontroleur heeft vastgesteld dat het voertuig stond geparkeerd tegenover huisnummer 1. Hetgeen belanghebbende in zijn beroepschrift stelt, wordt niet door de dienstdoende parkeercontroleur bevestigd. De parkeercontroleur heeft vastgesteld dat er geen geldig parkeerkaartje is aangebracht waar dit wel verplicht was en heeft vervolgens op juiste gronden een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
VII. Conclusie
Op grond van het bovenstaande verzoek ik uw Hof de uitspraak op het bezwaarschrift te bevestigen en de bestreden aanslag te handhaven.
VIII. Mondelinge behandeling
Ik stem toe in een uitspraak zonder mondelinge behandeling.
4. De naheffingsaanslag is opgelegd door een persoon genaamd B. Een van de bijlagen bij het verweerschrift is het besluit van 15 december 2003 van de Stadsdeelsecretaris van Stadsdeel Amsterdam Oud Zuid (in werking getreden op 1 januari 2004) waarbij de bevoegdheid tot het heffen van belasting ex “artikel 231, lid 2, sub b”, voor zover het betreft het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting, wordt gemandateerd aan een aantal medewerkers van C BV. Tot die medewerkers behoort niet voornoemde B.
Ook degene die de uitspraak op bezwaar gedaan heeft, kwam niet voor op de lijst van de per-sonen die tot ‘het beslissen op bezwaar tegen een … naheffingsaanslag parkeerbelasting’ ge-mandateerd waren. Onder verwijzing naar een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, 7 maart 2005, 04/00821, LJN AT0297, en de uiteindelijke conclusie van verweerder (zie rechtsoverweging 5) zal het Hof hieraan voorbijgaan.
5. Ter zitting heeft verweerder aanvankelijk het standpunt van belanghebbende inhoudelijk weersproken. In reactie op een opmerking van de voorzitter dat B de naheffingsaanslag had opgelegd, verklaarde verweerder dat de naheffingsaanslag door een onbevoegde parkeercon-troleur is opgelegd. Hij concludeerde vervolgens dat de naheffingsaanslag om die reden moest worden vernietigd. Het Hof heeft geen reden om verweerder daarin niet te volgen.
6. Nu belanghebbende verklaard heeft geen proceskosten te hebben gemaakt zal het Hof ver-weerder daarin niet veroordelen.
7.1. Aan het voorgaande hecht het Hof nog het volgende toe te voegen. Op basis van de ge-dingstukken en het ter zitting door verweerder verklaarde acht het Hof het volgende aannemelijk geworden. Na 1 januari 2004 zijn er in Stadsdeel Amsterdam Oud Zuid enige parkeercontroleurs van C BV aan het werk geweest zonder dat zij door verweerder tot het opleggen van naheffingsaanslagen gemandateerd waren. Deze controleurs hebben vele - mogelijk honderden of meer - naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting opgelegd. De gemeenteambtenaar belast met de invordering (de invorderingsambtenaar) heeft deze onrechtmatig opgelegde naheffingsaanslagen ingevorderd. Het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel, verweerder en/of de invorderingsambtenaar stelden, nadat zij er achter waren geko-men dat de naheffingsaanslagen onbevoegd waren opgelegd, belanghebbenden en - naderhand, toen een aantal belanghebbenden op inhoudelijke gronden met betrekking tot deze naheffingsaanslagen bij het Hof in beroep waren gekomen - het Hof willens en wetens van een en ander niet op de hoogte. De invordering, de afhandeling van bezwaarschriften en verweerders proceshandelingen tijdens de loop van het geding - zoals het schrijven van een verweerschrift waarin op inhoudelijke gronden tot ongegrondverklaring van het beroep werd geconcludeerd - vonden vervolgens plaats alsof de aanslagvaststelling bevoegdelijk was geschied. Uitsluitend in het geval een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar in beroep ging én het Hof tijdens de zitting ambtshalve een onderzoek naar de bevoegdheid van de parkeercontroleur instelde, concludeerde verweerder - zo deze tenminste ter zitting verschenen was - op het moment dat de voorzitter hem met het bevoegdheidsvraagstuk confronteerde terstond en onvoorwaardelijk tot vernietiging van de onbevoegd opgelegde naheffingsaanslag.
7.2. Uit het onder 7.1 vermelde en dan met name uit verweerders ter zitting gegeven conclusie en de wijze waarop die conclusie gegeven werd, leidt het Hof af dat verweerder van mening is dat naheffingsaanslagen die zijn opgelegd door parkeercontroleurs die hiertoe net als B niet gemandateerd waren, onmiskenbaar onjuist waren. Nu verweerder de onder 7.1 beschreven vaststellingen nooit bestreden heeft, had hij naar het oordeel van het Hof ook tot geen andere conclusie kunnen komen en was hij verplicht op eigen initiatief tot ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslagen over te gaan (vgl. HR 8 juli 1993, nr. 15028, NJ 1995,73).
7.3. Naar het oordeel van het Hof heeft verweerder met het onder 7.1 vermelde - alles tezamen genomen en in onderlinge samenhang bezien - en in aanmerking genomen hetgeen onder 7.2 is overwogen, niet alleen de belastingwet overtreden, maar heeft hij ook in verontrustende mate in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder met het zorgvuldigheidsbeginsel, gehandeld. Een correct optredend bestuursorgaan onthoudt belanghebbende en het Hof niet opzettelijk uiterst relevante informatie, maar geeft deze zo spoedig mogelijk aan hen door, vernietigt - binnen zekere grenzen - op eigen initiatief onmiskenbaar onjuiste naheffingsaanslagen, concludeert tegen beter weten in in zijn verweer-schrift niet tot ongegrondverklaring van het beroep in geval een naheffingsaanslag onmiskenbaar onjuist is en komt naar het onderzoek ter terechtzitting van het desbetreffende beroep. Daar komt bij dat het door een ambtenaar invorderen en ontvangen van bedragen waarvan hij weet dat ze niet verschuldigd zijn, mogelijk ook een strafbaar feit inhoudt. Naar het oordeel van het Hof is bovenstaande handelwijze van verweerder, die zich, naar aannemelijk is, in een relatief groot aantal zaken heeft voorgedaan, zorgwekkend, maar het Hof kan dit slechts constateren. Nu uitsluitend de onderhavige naheffingsaanslag in geschil is, het Hof deze naheffingsaanslag vernietigd heeft en het Hof verweerder tevens heeft veroordeeld tot het aan belanghebbende vergoeden van haar griffierecht, kan het Hof aan verweerders handelwijze geen verdere consequenties verbinden.
De uitspraak is gedaan op 21 oktober 2005 door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum ter open-bare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schrif-telijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.