GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
een uitspraak van het hoofd van de afdeling Belastingen en verzekeringen van de gemeente Purmerend, verweerder.
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 29 oktober 2003, gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 20 oktober 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met nummer 0045275. Bij de bestreden uitspraak is de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Het beroep strekt – naar het Hof begrijpt – tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Het beroep is behandeld ter zitting van de Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer van 14 april 2004. Aldaar is verschenen A namens verweerder. Belang-hebbende is niet op de zitting verschenen. Hij is bij brief van de griffier van 27 februari 2004, aangetekend verzonden aan het in het beroepschrift opgegeven adres, uitgenodigd voor de zitting. Deze brief is ter griffie niet terugontvangen, zodat het Hof ervan uitgaat dat deze op voormeld adres is aangeboden.
A heeft op de zitting van 14 april 2004 een aanwijzingsbesluit en twee mandaatbesluiten overgelegd. Voorts heeft hij kopieën overgelegd van het Besluit betaald parkeren Purmerend 2001, eerste wijziging, genomen door burgemeester en wethouders van Purmerend (B en W) op 5 december 2001 (hierna: het Besluit 2001), en van het Besluit betaald parkeren Purmerend 2003, door B en W genomen op 15 april 2003 (hierna: het Besluit 2003), alsmede kopieën van de publicaties waarbij die besluiten zijn bekendgemaakt. Voorts heeft hij nog een stuk met het opschrift “PARKEERinfo PURMEREND” overgelegd.
De griffier heeft bij brief van 15 april 2004 A in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te zenden. Verweerder heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 16 april 2004. De griffier heeft bij brief van 3 mei 2004 de ter zitting namens verweerder overgelegde en de nadien door hem ingezonden stukken aan belanghebbende doen toekomen. Daarbij heeft hij belanghebbende in de gelegenheid gesteld op die stukken te reageren. Belanghebbende heeft niet gereageerd.
Na verwijzing naar de Vierde Meervoudige Belastingkamer is het beroep door deze kamer behandeld ter zitting van 5 november 2004. Aldaar zijn verschenen namens verweerder A en B. Belanghebbende is niet op de zitting verschenen. Hij is bij brief van de griffier van 24 september 2004, aangetekend verzonden aan het in het beroepschrift opgegeven adres, uitgenodigd voor de zitting. Deze brief is ter griffie niet terugontvangen, zodat het Hof ervan uitgaat dat deze op voormeld adres is aangeboden. Van de zijde van verweerder zijn ter zitting een aanwijzingsbesluit en twee mandaatbesluiten overgelegd.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Op 8 juli 2003 om 11.11 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken CC-DD-00 geparkeerd in het centrum van Purmerend in de a-straat. Voor het daar op dat tijdstip parkeren van een voertuig diende parkeerbelasting te worden voldaan op grond van de Verordening parkeerbelastingen Purmerend 2003, vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Purmerend van 14 november 2002, nr. 02-98i, en gepubliceerd in het Gemeenteblad nr. 29 op 28 november 2002.
2.2. In de nabijheid van de plaats waar belanghebbende zijn auto heeft geparkeerd bevinden zich parkeerautomaten met behulp waarvan de parkeerbelasting uitsluitend op elektronische wijze (met gebruik van een chippas of prepaidkaart) kan worden betaald. Belanghebbende beschikte ten tijde van het parkeren niet over een chippas of een prepaidkaart. Hij heeft voor het op genoemde plaats en genoemd tijdstip parkeren van zijn auto geen parkeerbelasting voldaan.
2.3. Bij het onder 1 genoemde Besluit 2001 hebben B en W besloten dat het betalen van parkeerbelasting bij alle parkeerautomaten uitsluitend kan geschieden op elektronische wijze. Bij het onder 1 genoemde Besluit 2003 hebben zij besloten parkeerautomaten op vier locaties in het centrum van Purmerend geschikt te maken voor zowel betaling met muntgeld als betaling op elektronische wijze. Deze automaten zijn met ingang van 1 mei 2003 in werking.
2.4. Aan belanghebbende is op 8 juli 2003 om 11.11 uur een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 44, te weten € 1 aan parkeerbelasting en € 43 aan kosten. Een kopie van deze aanslag is als bijlage A bij het verweerschrift gevoegd.
In geschil is of aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd.
4. Standpunten van partijen
4.1. Het Hof verwijst voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan naar de gedingstukken.
4.2. Namens verweerder is tijdens de zitting van 14 april 2004 nog het volgende aan zijn stellingen toegevoegd.
Het Besluit 2003 is pas op 23 mei 2003 in werking getreden, maar de parkeer-automaten waarbij zowel elektronisch als met muntgeld kan worden betaald waren al op 1 mei 2003 daarvoor geschikt.
Als er een storing is aan een parkeerautomaat wordt daarvan direct per SMS melding gemaakt bij de dienst Parkeerbeheer en bij TMC op het Internet. Op 8 juli 2003 zijn echter geen storingen gemeld. Een storing wordt ook gemeld als een monteur werkzaamheden aan een automaat verricht.
Het thans overgelegde stuk met het opschrift “PARKEERinfo PURMEREND” bevat de tekst welke op 8 juli 2003 was aangebracht op alle parkeerautomaten.
Het betalen van parkeerbelasting op elektronische wijze is ingevoerd vanwege de omvangrijke schade door het kraken van muntautomaten. Omdat deze vorm van betalen soms problemen opleverde zijn alsnog enkele ook voor muntgeld geschikte automaten geplaatst. Het was niet wenselijk om in heel Purmerend ook voor muntgeld geschikte automaten te plaatsen. Hun aantal is daarom beperkt tot vier, op zodanige locaties dat zij zoveel mogelijk het hele centrumgebied bestrijken.
Het parkeerkaartje dat belanghebbende bij de ook voor muntgeld geschikte automaat had kunnen kopen zou waarschijnlijk niet geldig zijn geweest voor de plaats waar hij heeft geparkeerd. Daar komt nog bij dat dit kaartje slechts 1 uur geldig zou zijn geweest.
Het kopen van een prepaidkaart is geen uitvoeringshandeling in het kader van het betalen van parkeerbelasting, evenmin als het wisselen van muntgeld.
4.3. Namens verweerder is tijdens de zitting van 5 november 2004 nog het volgende aan zijn stellingen toegevoegd.
Belanghebbende stelt dat hij moest zoeken naar een ook voor muntgeld geschikte automaat. Ik bestrijd die stelling, omdat op de parkeerautomaten staat vermeld waar de voor muntgeld geschikte automaten zich bevinden. Ook in de parkeergarage C is een dergelijke automaat. Elk van die automaten bestrijkt een eigen gebied. Wie met muntgeld wil betalen kan niet parkeren op de plaats waar de auto van belanghebbende stond. De ook voor muntgeld geschikte automaten bestrijken ongeveer 2/3 van het aantal parkeerplaatsen. Voor de overige plaatsen kan alleen elektronisch worden betaald. Daarnaast zijn er nog plaatsen met parkeermeters, waar alleen met muntgeld kan worden betaald.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. In artikel 9 van de Verordening parkeerbelastingen Purmerend 2003 is bepaald dat het college van B en W besluit omtrent de aanwijzing van de plaats waar en het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting, bedoeld in artikel 2, onderdeel a van die verordening, mag worden geparkeerd. Ter uitvoering van dit artikel 9 hebben B en W het Besluit 2001 en het Besluit 2003 genomen. Op 8 juli 2003, de dag waarop het in dit geding aan de orde zijnde belastbare feit plaatsvond, gold het Besluit 2003, dat met ingang van 23 mei 2003 in de plaats is gekomen van het Besluit 2001.
5.2. In de aanhef van het Besluit 2003 overwegen B en W dat bij enkele parkeer-automaten zowel elektronisch als met muntgeld kan worden betaald. In de punten A en B van dit besluit geven zij vervolgens een opsomming van alle wegen, terreinen en weggedeelten, waar op de in die punten genoemde dagen en tijdstippen parkeren slechts tegen betaling van belasting is toegestaan. Voorts is in het Besluit 2003, onder punt D, voorzover hier van belang het volgende bepaald:
“Het parkeren op de wegen, terreinen en weggedeelten als bedoeld onder A. en B., is slechts toegestaan met inachtneming van het tijdstip en de wijze waarop, zoals is aangegeven op de parkeerkaart dan wel op of bij de parkeerapparatuur, waarbij de wijze van betaling van parkeerbelasting bij parkeerautomaten en parkeermeters als volgt dient te geschieden;
1. betaling van parkeerbelasting bij alle parkeerautomaten uitsluitend op electronische wijze (chipkaart) met uitzondering van de onder punt 2 genoemde locaties;
2. betaling van parkeerbelasting bij parkeerautomaten zowel elektronisch als met muntgeld op de onder punt A. genoemde locaties 6 (…), 20 (…), 25 (…) en 41 (…).”.
5.3. Naar het oordeel van het Hof vloeit uit het Besluit 2003 niet voort dat het betalen van parkeerbelasting bij een bepaalde parkeerautomaat beperkingen kan meebrengen ten aanzien van de plaatsen waar mag worden geparkeerd. Een geval als dat waarop het arrest van de Hoge Raad van 3 december 2004, nr. 38 407, BNB 2005/79 betrekking heeft doet zich hier dan ook niet voor. In het bijzonder vloeit uit het Besluit 2003 niet voort dat betaling van parkeerbelasting bij parkeerautomaten op de in punt D, onder 2, genoemde locaties uitsluitend recht zou geven om in de nabijheid van die locaties te parkeren.
5.4. Wel geldt op grond van punt D van het Besluit 2003 de beperking, dat bij het parkeren de aanwijzingen vermeld op de parkeerkaart dan wel op of bij de parkeer-apparatuur in acht moeten worden genomen. Verweerder heeft gesteld en het Hof acht aannemelijk dat op 8 juli 2003 op de parkeerautomaten in Purmerend de informatie was aangebracht, zoals vermeld in het door verweerder overgelegde stuk “PARKEERinfo PURMEREND”. Op dit stuk zijn door middel van rode kruizen de ook voor muntgeld geschikte parkeerautomaten aangeduid. Uit dit stuk blijkt niet dat en in hoeverre het betalen bij een dergelijke automaat een beperking meebrengt ten aanzien van de plaatsen waar mag worden geparkeerd. Wel staat in dit stuk vermeld dat het parkeerkaartje alleen geldig is voor de op het kaartje aangegeven locatie. Belanghebbende hoefde echter op grond van deze vermelding redelijkerwijs niet te vermoeden, dat hij voor het parkeren in de a-straat geen parkeerkaartje kon kopen bij een ook voor muntgeld geschikte parkeerautomaat. Een parkeerder is naar het oordeel van het Hof niet gebonden aan een beperking waarvan hij pas na betaling van de belasting kennis kon nemen en waarop hij niet bedacht hoefde te zijn.
5.5. Op grond van het onder 5.1 tot en met 5.4 overwogene verwerpt het Hof de stelling van verweerder, dat voor de plaats waarop belanghebbende op 8 juli 2003 zijn auto had geparkeerd uitsluitend betaald kon worden op elektronische wijze. Belanghebbende had dan ook de gelegenheid moeten krijgen om de handelingen te verrichten die nodig waren om de parkeerbelasting met muntgeld te betalen, alvorens een naheffingsaanslag kon worden opgelegd.
5.6. Belanghebbende heeft gesteld en het Hof acht aannemelijk, dat hij na het parkeren van zijn auto op 8 juli 2003 in de a-straat een parkeerautomaat heeft gezocht waarbij hij met muntgeld kon betalen, dat hij deze ook heeft gevonden, dat die automaat echter op dat moment wegens werkzaamheden buiten gebruik was en dat hij vervolgens naar zijn auto is teruggelopen. De door verweerder gestelde omstandigheid dat op 8 juli 2003 geen storingen aan parkeerautomaten zijn gemeld sluit naar het oordeel van het Hof niet uit dat niettemin op die dag aan parkeer-automaten werkzaamheden zijn verricht, bijvoorbeeld ter controle of onderhoud, zonder dat daarvan voor elke afzonderlijke automaat melding is gemaakt. Verweerder heeft onvoldoende feiten gesteld om bewezen te achten dat op 8 juli 2003 aan de onderhavige automaat geen werkzaamheden zijn verricht. Uit een en ander volgt dat belanghebbende na het parkeren van zijn auto als voormeld geen andere handelingen heeft verricht dan het zoeken van een parkeerautomaat waarbij hij met muntgeld de door hem verschuldigde parkeerbelasting kon betalen. Onder die omstandigheden mocht hem ter zake van dit parkeren geen naheffingsaanslag worden opgelegd. Deze aanslag dient derhalve te worden vernietigd.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
Hot Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van verweerder;
- vernietigt de naheffingsaanslag; en
- gelast de gemeente Purmerend het betaalde griffierecht ad € 37 aan belang- hebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 14 oktober 2005 door mrs. O.B. Onnes, R.A. Steenbergen en E. Jochem, in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Brands als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.