ECLI:NL:GHAMS:2005:AV3086

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1170/05
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwalificatie van bedrijfsruimte in huurgeschil

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [huurder] tegen een beschikking van de kantonrechter te Hilversum, waarin de kantonrechter heeft geoordeeld dat de door [huurder] gehuurde winkel/werkplaats/opslagruimte niet kan worden gekwalificeerd als middenstandsbedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW, maar als bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW. De kantonrechter heeft de ontruimingstermijn vastgesteld op 1 augustus 2005. [Huurder] heeft in hoger beroep aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de winkel/werkplaats/opslagruimte niet als middenstandsbedrijfsruimte kan worden aangemerkt. Hij stelt dat hij een detailhandelszaak drijft en dat de ruimte een meer dan marginaal bestanddeel van zijn onderneming vormt. Het hof overweegt dat [huurder] onvoldoende bewijs heeft geleverd om te concluderen dat de winkelruimte een voor het publiek toegankelijk lokaal is in de zin van artikel 7:290 BW. Het hof concludeert dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de winkel/werkplaats/opslagruimte als bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW moet worden gekwalificeerd. De grieven van [huurder] falen en de bestreden beschikking wordt bekrachtigd. Het hof compenseert de proceskosten gelet op de familierelatie tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
in de zaak van:
1. [Huurder sub 1],
2. [Huurder sub 2],
beiden wonende te [...],
APPELLANTEN,
procureur: mr. J.W. van Rijswijk,
t e g e n
[Verhuurder],
wonende te [...],
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. H. Kroon.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna aangeduid als [huurder] respectievelijk [verhuurder].
[Huurder] is bij beroepschrift, dat op 28 juli 2005 ter griffie van het hof is ingekomen, in hoger beroep gekomen van een beschikking die de kantonrechter te Hilversum onder kenmerk 357-05 op 21 juni 2005 heeft uitgesproken tussen [huurder] als verzoekers en [verhuurder] als verweerder. Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof bij beschikking, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de kantonrechter zal vernietigen en het verzoek, zoals omschreven in het beroepschrift, zal toewijzen, een en ander met veroordeling van [verhuurder] in de kosten van het geding in beide instanties.
Op 28 oktober 2005 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van [verhuurder] ingekomen. [Verhuurder] verzoekt het hof [huurder] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel dit verzoek af te wijzen, met veroordeling van [huurder] in de kosten van het geding in beide instanties.
Op 9 november 2005 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunt nader toegelicht, [huurder] bij monde van mr. M.C. Reurings, advocaat te Breukelen, en [verhuurder] bij monde van zijn procureur. Mr. Reurings heeft zich daarbij bediend van aan het hof overgelegde aantekeningen. Ook hebben appellante sub 1 en geïntimeerde nog in persoon informatie aan het hof verstrekt, en zijn er aanvullende stukken overgelegd.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en is meegedeeld dat uitspraak zal volgen.
2. De ontvankelijkheid
2.1 [Huurder] heeft bij inleidend verzoek op de voet van artikel 7:230a BW de kantonrechter verzocht de termijn te verlengen waarbinnen de ontruiming dient plaats te vinden van (een deel van) de bedrijfsruimte die [huurder] huurt van [verhuurder] De kantonrechter heeft dit verzoek ten dele toegewezen. Hiervan is [huurder] in hoger beroep gekomen.
2.2 Uitgangspunt is dat, gelet op het bepaalde in artikel 7:230a lid 8 BW, tegen de bestreden beschikking geen hoger beroep kan worden ingesteld. Dit is slechts anders indien de rechter buiten het toepassingsgebied van artikel 7:230a BW is getreden of dit artikel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel indien bij de totstandkoming van de beschikking een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken.
2.3 [Huurder] stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter artikel 7:230a ter zake van de winkel/werkplaats/opslag ten onrechte heeft toegepast. Daarnaast heeft de kantonrechter, aldus [huurder], fundamentele rechtsbeginselen veronachtzaamd. Dit betekent dat [huurder] ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
3. De beoordeling in hoger beroep
3.1 De tussen partijen sinds 1992 bestaande huurovereenkomst heeft betrekking op (1) een fietsenschuur, (2) een kalverenstal en (3) een winkelruimte/werkplaats/opslagruimte aan het Jagerspaadje 29 te Loosdrecht. De advocaat van [verhuurder] heeft de huurovereenkomst bij brief van 4 februari 2005 opgezegd en heeft [huurder] gesommeerd het gehuurde binnen twee weken te ontruimen, dat wil zeggen uiterlijk op 19 februari 2005.
3.2 [Huurder] heeft - kort gezegd - verzocht de ontruimingstermijn te verlengen voorzover het gehuurde is te beschouwen als bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW. [Huurder] heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de fietsenschuur en de kalverenstal zijn aan te merken als bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW, maar dat de winkel/werkplaats/opslagruimte moet worden beschouwd als middenstandsbedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW.
3.3 De kantonrechter heeft - nadat hij de situatie ter plaatse heeft opgenomen - bij de bestreden beschikking geoordeeld dat alle door [huurder] gehuurde ruimten zijn te kwalificeren als bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW en heeft de datum dat het gehuurde uiterlijk ontruimd dient te zijn vastgesteld op 1 augustus 2005. Ter zake van de winkel/werkplaats/opslagruimte overweegt de kantonrechter dat [huurder] niet in zijn stelling kan worden gevolgd dat hij in deze ruimte een detailhandelszaak in agrarische benodigdheden drijft en dat de werkplaats/opslagruimte daaraan ondergeschikt en mitsdien van gelijke aard is. Naar het oordeel van de kantonrechter bestaat de winkelruimte veeleer uit een opslagruimte van waaruit [huurder] de bedoelde benodigdheden aan derden levert. Gelet op de situatie ter plaatse, de inrichting van de ruimte en de samenhang met en ondergeschiktheid aan de werkplaats, kwalificeert de kantonrechter de winkel/werkplaats/opslagruimte als bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW.
3.4 Tegen dit oordeel richt zich grief 1. [Huurder] voert (wederom) aan dat de winkel/werkplaats/opslagruimte een middenstandsbedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW is. [Huurder] voert aan dat hij een vaste klantenkring heeft en regelmatig wordt gebeld door potentiële klanten met de vraag wanneer de winkel is geopend. De openingstijden zijn maandag en woensdag tot en met vrijdag van 9.00 uur tot 18.00 uur en dinsdag van 9.00 uur tot 13.00 uur. Er is niet voortdurend iemand in de winkel aanwezig, maar [huurder] stelt dat hij vanuit zijn woonhuis uitzicht heeft op de winkel en dat er een waarschuwingssysteem is aangebracht. Er is dus, naar de mening van [huurder], sprake van een verkooppunt voor het publiek. De werkplaats, te bereiken via een deur in de winkel, is volgens [huurder] een ruimte bestemd voor de uitoefening van een ambachtsbedrijf. [Huurder] voert er reparaties uit aan onder andere apparatuur ten behoeve van veehouderij en zuivelinstallaties.
3.5 Het hof overweegt als volgt. [Huurder] heeft weliswaar aangevoerd dat in het gehuurde een winkelruimte met vaste openingstijden aanwezig is en dat hij daarin klanten ontvangt, maar hij heeft onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat deze ruimte een meer dan marginaal bestanddeel van zijn onderneming vormt en dat aldus sprake is van een voor het publiek toegankelijk lokaal in de zin van artikel 7:290 BW. Dit had op zijn weg gelegen, nu [verhuurder] heeft aangevoerd dat het economisch zwaartepunt van de bedrijfsvoering is gelegen in de werkplaats/opslagruimte en de kantonrechter heeft geoordeeld dat het gehuurde in hoofdzaak wordt gebruikt als opslagruimte en dat niet is gebleken dat de werkplaats en opslagruimte in het gehuurde ondergeschikt zijn aan de detailhandelszaak. Daar komt bij dat appellante sub 1 ter zitting desgevraagd heeft medegedeeld dat er al jaren gemiddeld 20 tot 25 klanten per week in de winkel komen. Een dergelijk gering aantal klanten doet vermoeden dat slechts een klein gedeelte van de omzet in die ruimte wordt gegenereerd. [Huurder] heeft dit vermoeden niet weten te ontkrachten, daar geen informatie is verschaft (ook niet desgevraagd tijdens het pleidooi in hoger beroep) over de omvang van de omzet die in die ruimte wordt gerealiseerd in verhouding tot de omzet uit de overige werkzaamheden.
3.6 Ook overigens heeft [huurder] geen aanknopingspunten verschaft op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat sprake is van middenstandsbedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW. Dat de onderneming in het handelsregister staat ingeschreven als kleinhandel in ijzerwaren en gereedschappen, V-snaren en elektrotechnische artikelen en dat [huurder] lid is van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel, is niet voldoende, ook niet in samenhang met de hiervoor besproken stellingen van [huurder]
3.7 Evenmin acht het hof van doorslaggevend belang dat partijen – naar zij ten pleidooie hebben medegedeeld – de onderneming van oudsher (ook) aanduiden als “de winkel”. De onderneming bestaat immers al sinds 1962, zodat dit woordgebruik niet zonder meer behoeft overeen te stemmen met de werkelijke situatie, te meer niet nu (naar partijen hebben medegedeeld) die onderneming aanvankelijk in Hilversum en nu in het buitengebied is gevestigd. Het hof merkt in dit verband nog op dat [huurder] ook niet heeft gesteld dat het gehuurde, zoals artikel 7:290 BW bepaalt, krachtens overeenkomst van huur en verhuur is bestemd voor de uitoefening van een kleinhandels- of ambachtsbedrijf.
3.8 De conclusie is derhalve dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat (ook) de winkel/werkplaats/opslagruimte is aan te merken als bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW. Grief 1 faalt derhalve.
3.9 Met de grieven 2 tot en met 4 betoogt [huurder] dat de kantonrechter op een aantal punten “het fundamentele rechtsbeginsel ‘eis van een deugdelijke motivering’” heeft geschonden.
3.10 Hierover overweegt het hof als volgt. [Huurder] meent klaarblijkelijk dat een motiveringsgebrek de doorbreking van het appèlverbod rechtvaardigt. Dit is echter niet het geval. Een gebrekkige motivering is niet aan te merken als de veronachtzaming van een zo fundamenteel rechtsbeginsel dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken. Al deze grieven falen derhalve.
3.11 De conclusie is dat de grieven falen en dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Gelet op de tussen partijen bestaande familierelatie zal het hof de proceskosten compenseren.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.B.C.M. van der Reep, C.A. Joustra en L.C. Winkel en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2005.