ECLI:NL:GHAMS:2005:BX8554

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Rolnr: 1680/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfpacht en vergunningseisen voor dakopbouw in Amsterdam

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van de gemeente Amsterdam tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam. De gemeente had in eerste aanleg gevorderd dat de geïntimeerden, die een dakopbouw hadden gerealiseerd zonder de vereiste vergunning, deze zouden afbreken. De gemeente stelde dat de dakopbouw een verandering van de bebouwing was waarvoor een privaatrechtelijke vergunning vereist was, en dat de vergunning niet mocht worden geweigerd enkel omdat de aanvrager niet akkoord ging met de voorgestelde herziening van de canon. De rechtbank had in haar tussenvonnis geoordeeld dat de gemeente de vergunning niet mocht weigeren om die reden en had de gemeente in de gelegenheid gesteld om alsnog de vergunning te verlenen.

In hoger beroep heeft de gemeente haar eis gewijzigd en zich opnieuw beroepen op artikel 6 van de Algemene Bepalingen voor voortdurende erfpacht (AB 1966). Het hof oordeelde dat de uitbreiding van de woning met de dakopbouw inderdaad als een verandering van de bebouwing moest worden aangemerkt waarvoor een vergunning vereist was. Het hof bevestigde dat de gemeente onder bepaalde omstandigheden voorwaarden aan de vergunning mocht verbinden, maar dat dit niet betekende dat de vergunning geweigerd mocht worden enkel omdat er geen overeenstemming was over de canonherziening. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank en veroordeelde de gemeente in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

rolnummer 1680/02
1 9 juni 2005
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de gemeente AMSTERDAM,
waarvan de zetel is gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE in het principaal appèl,
GEÏNTIMEERDE in het voorwaardelijk incidenteel appèl, procureur: mr. B.R. ter Haar,
t e g e n
1. [ GEÏNTIMEERDE sub 1 ] en
2. [ GEÏNTIMEERDE sub 2 ],
beiden wonende te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDEN in het principaal appèl,
APPELLANTEN in het voorwaardelijk incidenteel appèl, procureur: mr. R. Samkalden.
rolnummer 1680/02 7
1. Het geding in hoger beroep
1.1. De partijen worden hierna ook "de Gemeente" en - in enkelvoud - "[ Geïntimeerden ]" genoemd.
1.2. Bij dagvaarding van 29 oktober 2002 is de Gemeente in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank te Amsterdam van 12 september 2001 en 31 juli 2002, in deze zaak onder rolnummer H 99.2572 gewezen tussen de Gemeente als eiseres en [ Geïntimeerden ] als gedaagden.
1.3. De Gemeente heeft bij memorie drie grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd, haar eis gewijzigd/ vermeerderd en gMc-lc: =Iddeerd als vermeld in die memorie.
1.4. Vervolgens heeft [ Geïntimeerden ] bij memorie van antwoord, met produkties, die grieven bestreden, zelf in voorwaardelijk incidenteel appèl twee grieven aangevoerd en geconcludeerd als in die memorie is weergegeven.
1.5. De Gemeente heeft gediend van een memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appèl.
1.6 Partijen hebben de zaak op 18 juni 2004 doen bepleiten, de Gemeente door haar procureur, [ Geïntimeerden ] bij monde van mr. H. Doornhof, advocaat te Amsterdam, beiden aan de hand van nadien bij de stukken gevoegde pleitnotities.
1.7. Tenslotte zijn de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd, overgelegd en is arrest gevraagd.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de desbetreffende memories.
rolnummer 1680/02 3
3. Feiten
De rechtbank heeft in de eerste rechtsoverweging van het tussenvonnis van 12 september 2001 onder a tot en met e een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Aangezien omtrent deze feiten geen geschil bestaat, dienen deze feiten ook in hoger beroep tot uitgangspunt.
4. Beoordeling
4.1 Tegen de door de Gemeente verzochte wijziging/ vermeerdering van de eis heeft [ Geïntimeerden ] zich niet verzet, zodat op de aldus gewijzigde (grondslag van) de vordering orient te worden beslist.
4.2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
- De Gemeente heeft aan [ Geïntimeerden ] in erfpacht uitgegeven het perceel plaatselijk bekend als [ adres ] te Amsterdam, waarbij de Algemene Bepalingen voor voortdurende erfpacht, vastgesteld bij besluit van de Gemeenteraad van Amsterdam van 18 augustus 1966, nummer 407A (verder te noemen (de) AB 1966), toepasselijk zijn.
- Het zesde lid van artikel 3 ("Wijziging van canon en voorwaarden") AB 1966 luidt (voor zover hier van belang): "Herziening van de voorwaarden en van de canons kan voorts worden gevorderd, indien verandering in het gebruik van de grond en de opstallen en/of in het op de grond gebouwde krachtens vergunningen, als bedoeld in artikel 6 onder a en b, daartoe naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders aanleiding geeft."
- In artikel 6 (houdende "Verbodsbepalingen") onder aanhef en sub b AB 1966 is bepaald: "Het is de erfpachter niet geoorloofd in het op de grond gebouwde verandering te
:rolr.umtner. 1680/02
;
brengen, zonder voorafgaande schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders".
- [ Geïntimeerden ] heeft op 5 november 1996 bij het Stadsdeel Slotervaart/Overtoomseveld een bouwaanvraag ingediend tot uitbreiding van de woning met een dakopbouw.
- Het Stadsdeel heeft onder verwijzing naar artikel 3 lid 6 van de AB 1966 aan [ Geïntimeerden ] medegedeeld, dat het bouwplan aanleiding gaf tot een verhoging van de canon.
- Nadat de door [ Geïntimeerden ] aangevraagde bouwvergunning was verleend, heeft deze - zonder de in artikel 6 sub b van de AB 1966 bedoelde voorafgaande schriftelijke vergunning (welke hem was geweigerd omdat hij het (de) door de Gemeente gedane voorstel(len) voor herziening van de canon had afgewezen) - de dakopbouw gerealiseerd.
4.3. De Gemeente vorderde in eerste aanleg - kort weergegeven - [ Geïntimeerden ] te veroordelen de dakopbouw af te breken met bepaling dat aan die veroordeling geen gevolg hoeft te worden gegeven indien het aanbod tot canonverhoging van 27 april 1998 alsnog wordt aanvaard.
De Gemeente baseerde die vordering aanvankelijk op artikel 3 lid 6 jo artikel 6 aanhef en sub b van de AB 1966, doch bij repliek nog slechts op art. 6 aanhef en sub b, waarbij zij zich op het standpunt heeft gesteld dat art. 3 lid 6 slechts van toepassing zou zijn als de vergunning daadwerkelijk verleend zou zijn.
In het tussenvonnis van 12 september 2001 heeft de rechtbank (in rechtsoverweging 5) overwogen - kort samengevat - dat en waarom de Gemeente een vergunning als bedoeld in artikel 6 AB 1966 niet mag weigeren om reden dat geen overeenstemming is bereikt over herziening van de canon en (in rechtsoverweging 6) de Gemeente in de gelegenheid gesteld bedoelde vergunning alsnog te verlenen en voort te procederen op basis van art. 3 lid 6 AB 1966.
volnummer- 1680/02
De Gemeente heeft vervolgens bij akte ter rolle laten weten dat zij in navolging van de overwegingen van de rechtbank haar vordering aanpast en de procedure wenst voort te zetten op basis van artikel 3 lid 6 AB 1966, waarna de rechtbank bij haar bestreden eindvonnis het door de Gemeente gevorderde heeft afgewezen, oordelende dat in casu voor herziening van de canon geen plaats is omdat niet gebleken is dat de realisatie van de dakopbouw tot een stijging van de grondwaarde heeft geleid.
4.4. De Gemeente beroept zich in hoger beroep (opnieuw) op - uitsluitend - artikel 6 aanhef en sub b van de AB 1966 en heeft uitdrukkelijk verklaard zich niet langer (mede) op artikel 3 lid 6 te beroepen. Zij heeft haar els in hoger beroep voorts vermeerderd/gewijzigd in dier voege dat zij thans vordert voor recht te verklaren "dat aan de vergunning als bedoeld in artikel 6 van de AB 1966 de voorwaarde van herziening van de canon mag worden verbonden" (met daarnaast veroordeling van [ Geïntimeerden ] om - kort gezegd - mee te werken aan de realisatie van die herziening per 1 oktober 1998 .en tot voldoening van hetgeen hij uit dien hoofde verschuldigd geworden is).
De eerste grief in het principaal appel richt zich dan ook tegen het hiervoor onder 4.3 bedoelde gedeelte van r.o. 5 van het bestreden tussenvonnis.
4.5. Partijen zijn het erover eens dat de uitbreiding van de woning met de dakopbouw moet worden aangemerkt als een verandering van de bebouwing waarvoor (in beginsel) de in artikel 6 van de AB 1966 bedoelde (privaatrechtelijke) vergunning van de Gemeente vereist is.
Dat betekent weliswaar dat - indien de verandering daartoe naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders aanleiding geeft - herziening van de canon gevorderd kan worden
overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 lid 6 AB 1966, doch wettigt niet de conclusie dat de Gemeente de aan die - voor de realisatie van de verandering vereiste - vergunning mag weigeren om de (enkele) reden dat de aanvrager niet akkoord gaat met de door de Gemeente gewenste canonherziening.
4.6. Niet afdoende is gesteld of gebleken ook niet naar aanleiding van de door het hof bij gelegenheid van de pleidooien in dit verband gestelde vragen - dat met de in casu door de Gemeente gewenste aanpassing van de canon beoogd werd een ander doel te dienen dan het met de in artikel 3 lid 6 AB 1966 gegeven herzieningsmogelijkheid beoogde doel, zodat de rechtbank op goede gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, geoordeeld heeft zoals zij in rechtsoverweging 5 van haar tussenvonnis heeft gedaan.
Dat het de Gemeente onder omstandigheden vrij staat bepaalde voorwaarden te verbinden aan een in het kader van artikel 6 van de AB 1966 te verlenen vergunning (zoals bij pleidooi door de Gemeente aan de hand van een aantal voorbeelden is betoogd) noopt niet tot een ander oordeel, nu het in die gevallen ging om situaties, waarbij meer of anders aan de hand was dan - uitsluitend - de in art. 3 lid 6 AB 1966 bedoelde mogelijkheid de canon te herzien. Grief 1 faalt derhalve.
4.7. Gelet op het hiervoor overwogene is (ook) hetgeen de Gemeente na haar wijziging/vermeerdering van eis in hoger beroep op basis van uitsluitend - art. 6 aanhef en sub b AB 1966 onder 1, 11 en 111 heeft gevorderd niet toewijsbaar, zodat de bestreden vonnissen voor zover nodig onder verbetering van gronden - dienen te worden bekrachtigd, de Gemeente geen belang heeft bij de
rolnummer 1680/02
behandeling van haar overige grieven en het voorwaardelijk ingestelde incidentele appèl geacht moet worden niet te zijn ingesteld.
De Gemeente dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten van dit hoger beroep.
5. Beslissing Het hof:
bekrachtigt de bestreden vonnissen;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van dit hoger beroep en begroot die kosten voor zover tot aan deze uitspraak aan de zijde van [ Geïntimeerden ] gevallen op C 2.544,29;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.O. Van Manen, A.M.A Verscheure en C.T. Barbas en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2005.