In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 juni 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak was terugverwezen door de Hoge Raad der Nederlanden na vernietiging van een eerder arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had op 9 april 2003 in Rotterdam met een vuurwapen geschoten op een woning waar zijn ex-vriendin en haar zus zich bevonden, wat leidde tot ernstige bedreigingen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de primair tenlastegelegde feiten, maar wel aan de subsidiair tenlastegelegde feiten. De verdachte werd vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, maar schuldig bevonden aan bedreiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het hof heeft de straf bepaald op 12 maanden gevangenisstraf, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van 1 euro aan de benadeelde partij. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de impact op de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte.