ECLI:NL:GHAMS:2006:AV0604

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
252/05
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen oud-notaris en kandidaat-notarissen inzake onjuiste afhandeling van hypothecaire inschrijving en executoriale veiling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te 's-Gravenhage. Klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.G. Hinnen, heeft een klacht ingediend tegen oud-notaris mr. [S] en zijn toenmalige kandidaat-notarissen mr. [A] en mr. [P]. De klacht betreft de afhandeling van een executoriale veiling van registergoederen in oktober 1989 en de daaropvolgende doorhaling van hypotheken. Klaagster stelt dat de veiling van rechtswege nietig was, omdat de notaris niet bevoegd was om deze uit te voeren en dat er geen vordering van de FGH Bank meer bestond. Tevens wordt gesteld dat de oud-notaris een gedeeltelijke doorhaling van de hypotheek heeft uitgevoerd, terwijl de gehele hypotheekschuld was voldaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de oud-notaris, hoewel hij een omissie heeft begaan door niet te zorgen voor een volledige doorhaling van de hypotheek, niet dermate klachtwaardig heeft gehandeld dat dit een maatregel rechtvaardigt. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de oud-notaris met bekwame spoed actie heeft ondernomen om zijn fout te herstellen. De klacht van klaagster is deels gegrond verklaard, maar er is geen maatregel opgelegd aan de oud-notaris. Het hof heeft de beslissing van de Kamer van Toezicht op dit punt vernietigd en de klacht in zoverre gegrond verklaard, maar het beroep voor het overige verworpen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van notarissen bij de afhandeling van hypothecaire inschrijvingen en de noodzaak om zorgvuldigheid te betrachten in het kader van executoriale veilingen. De zaak illustreert ook de juridische complicaties die kunnen ontstaan bij de afhandeling van hypotheken en de rol van de notaris in deze processen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 19 januari 2006 in de zaak onder rekestnummer 252/05 NOT van:
MR. DRS. [J],
wonende te [plaats],
APPELLANTE,
t e g e n
MR. [S],
oud-notaris te [plaats],
MR. [A],
toenmalig kandidaat-notaris te [plaats],
thans notaris te [plaats],
MR. [P],
toenmalig kandidaat-notaris te [plaats],
inmiddels overleden,
GEÏNTIMEERDEN.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 17 februari 2005 ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen - van de zijde van appellante, verder te noemen klaagster, waarbij zij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ‘s-Gravenhage, verder te noemen de kamer, van 19 januari 2005, waarbij de klacht van klager tegen geïntimeerden, verder te noemen respectievelijk de oud-notaris, de notaris en de kandidaat-notaris, deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond is verklaard.
1.2. Op 15 maart 2005 is van de zijde van klaagster een aanvullend rekest ter griffie ingekomen.
1.3. Van de zijde van de notaris is een schrijven ter griffie van het hof ingekomen op 17 november 2005, waarin de notaris verwijst naar hetgeen hij in eerste aanleg heeft betoogd. Tevens heeft de notaris bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.4. Van de zijde van klaagster is op 15 mei 2005 nog een faxbericht ter griffie ingekomen, waarin klaagster verzoekt om een afschrift van het proces-verbaal van de zitting van de kamer op 15 december 2004.
15. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 december 2005. Klaagster is verschenen en heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie, die reeds op 2 december 2005 ter griffie van het hof is ingekomen. De oud-notaris is – hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen – niet verschenen. De notaris is met bericht van verhindering niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben, tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de oud-notaris en de notaris dat de executoriale veiling van de registergoederen te [plaats] en [plaats] op 17 en 18 oktober 1989 van rechtswege nietig is, nu de notaris niet bevoegd was zijn medewerking hieraan te verlenen.
4.2. Voorts wordt de oud-notaris en de notaris verweten dat er ten tijde van de veiling geen vordering van de Friesch-Groningsche Hypotheekbank N.V., verder te noemen de FGH Bank, op haar meer bestond omdat deze vordering was gecedeerd aan de Gemeentelijke Kredietbank te ‘s-Gravenhage dan wel was vervallen omdat klaagster op 16 oktober 1979 volledig arbeidsongeschikt was verklaard.
4.3. Ten slotte wordt de oud-notaris verweten dat de afhandeling van de veiling van de registergoederen en de doorhaling van de hypotheken daarop op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden, nu uit de royementsakte van 22 juni 1990 van de oud-notaris is gebleken dat slechts gedeeltelijke doorhaling heeft plaatsgevonden.
5. Het standpunt van de oud-notaris
De oud-notaris betwist de stellingen van klaagster gedeeltelijk en verweert zich als volgt. De notaris heeft betoogd dat de FGH Bank slechts volmacht tot doorhaling heeft verleend met betrekking tot het registergoed gele[adres]] te [plaats] en er kennelijk geen verband is gelegd met het medeverbonden registergoed gelegen aan de [adres] te [plaats]. De oud-notaris betreurt deze gang van zaken en heeft toegezegd zo spoedig mogelijk in samenwerking met [R], zijn ambtsopvolger, de afsluitende volmacht van de FGH Bank te verkrijgen, zodat de algehele doorhaling plaats kan vinden.
6. Het standpunt van de notaris
De notaris heeft bij brief van 14 juli 2004 aangegeven weinig informatie te kunnen verstrekken met betrekking tot de klacht van klaagster, nu hem niet duidelijk is wat zijn rol in deze zaak is geweest.
7. De beoordeling
7.1. Met de kamer is het hof van oordeel dat klaagster niet ontvangen kan worden in de klacht voor zover deze zich richt tot de kandidaat-notaris, nu de kandidaat-notaris is overleden. Het hof zal het beroep op dit punt verwerpen.
7.2. Dit geldt eveneens voor het klachtonderdeel dat zich richt op de gang van zaken met betrekking tot de veiling in oktober 1989. De behandeling van dit klachtonderdeel is reeds behandeld blijkens de beslissing van de kamer van 6 juni 1990. Reeds daarom kan klaagster niet ontvangen worden in haar klacht. Bovendien kan klaagster niet ontvangen worden in haar klacht wegens overschrijding van de 3-jaarstermijn van artikel 99 lid 12 Wet op het notarisambt, verder te noemen Wna. Het hof zal het beroep van klaagster ook op dit punt verwerpen.
7.3. Dat geldt echter niet voor zover klaagster klaagt over de afhandeling van de veiling en de gedeeltelijke doorhaling van de hypotheek. Dit klachtonderdeel is terecht voorgesteld door klaagster. Uit het borderel van inschrijving van 27 november 1975, ingeschreven ten hypotheekkantore te [plaats] (Z-H) op diezelfde dag in deel 3027 nummer 41, verder te noemen: het borderel, is gebleken dat ten laste van klaagster hypotheek werd verleend ten bedrage van fl. 170.000,-- op de registergoederen van klaagster in [plaats] en [plaats] ten behoeve van de FGH Bank. Het registergoed te [plaats] is geveild in oktober 1989. Uit de afrekening van de kandidaat-notaris van 5 december 1989 blijkt dat uitsluitend dit registergoed bij de afrekening is betrokken.
Uit de royementsakte van 22 juni 1990, verder te noemen: de royementsakte, zoals opgemaakt door de oud-notaris, blijkt dat de hypotheek is doorgehaald voor zover deze inschrijving rust op het registergoed te [plaats]. De aantekening, door de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers op 26 juni 1990 gesteld op het ingeschreven borderel, geeft weer dat deze inschrijving dienovereenkomstig is aangepast en derhalve is blijven rusten op het mee verbonden registergoed te [plaats].
De oud-notaris heeft bij het opmaken van de royementsakte gebruik gemaakt van een door de FGH Bank zelf vervaardigde en ter beschikking gestelde akte van volmacht terzake van een gedeeltelijke doorhaling en wel voor zover het betreft het registergoed te [plaats], blijvende de hypothecaire inschrijving op het registergoed te [plaats] van volle kracht en waarde. Het behoorde naar het oordeel van het hof tot de taak van de oud-notaris, die er immers van op de hoogte was dat ook het registergoed te [plaats] hypothecair was verbonden voor de schuld die na de veiling van het registergoed te [plaats] door tussenkomst van de oud-notaris geheel werd afgelost, er voor te zorgen dat niet uitsluitend het geveilde onderpand maar ook het mee verbonden registergoed van de hypothecaire inschrijving zou worden bevrijd. Het niet vervullen van deze taak acht het hof een tuchtrechtelijk laakbare omissie. Het hof zal de beslissing van de kamer op dit punt dan ook vernietigen en de klacht in zoverre gegrond verklaren.
Het hof acht het handelen van de oud-notaris echter niet dermate klachtwaardig dat zulks een maatregel rechtvaardigt. Het hof heeft bij zijn oordeel betrokken dat de oud-notaris met bekwame spoed actie heeft ondernomen om zijn omissie te herstellen. Het hof zal dan ook geen maatregel aan de oud-notaris opleggen.
7.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
7.5. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
8. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing voor zover daarin het hiervoor onder 7.3 bedoelde klachtonderdeel tegen de oud-notaris ongegrond is verklaard, en opnieuw rechtdoende:
- verklaart het bedoelde klachtonderdeel gegrond, zonder oplegging van een maatregel aan de oud-notaris;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, W.J.J. Los en P.J.N. van Os en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 19 januari 2006.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’s­Gravenhage
Beslissing inzake de klacht onder nummer 03-36 van:
Mevrouw mr [J],
hierna ook te noemen klaagster,
advocaat mr J.G. Hinnen te Noordwijk,
tegen [S], inmiddels oud-notaris te [plaats], en zijn toenmalige kandidaat-notarissen [A], thans notaris te [plaats], en [P], inmiddels overleden,
hierna ook te noemen mr [S], mr [A] en mr [P].
De procedure
De Kamer heeft kennis genomen van:
? de klacht, met bijlagen, ingekomen op 18 september 2003,
? de in augustus 2003 bij de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie ingediende klacht met bijlagen,
? het door [R], ambtsopvolger van mr [S], toegezonden uittreksel uit het kadaster,
? de brief van klaagster, ingekomen 16 februari 2004,
? de brief van [R] met bijlagen, ingekomen 17 februari 2004,
? de brieven van klaagster, ingekomen op respectievelijk 18 februari 2004, 19 februari 2004 en 1 maart 2004,
? het antwoord van oud-notaris [S], ingekomen 24 maart 2004, op de klacht,
? een brief d.d. 13 april 2004 met bijlage van mr A.P. van Delden, de raadsman van klaagster in een onteigeningsprocedure,
? de brief van klaagster, ingekomen 20 april 2004, inhoudende onder meer haar repliek inzake het antwoord van oud-notaris [S], met bijlagen,
? het antwoord van inmiddels notaris [A], ingekomen 15 juli 2004, op de klacht,
? de brief van klaagster ingekomen 21 juli 2004,
? de brief van klaagster, ingekomen 2 augustus 2004, onder meer inhoudende haar repliek inzake het antwoord van notaris [A], met bijlagen,
? de brieven van oud-notaris [S] en notaris [A] als reactie op de repliek van klaagster, respectievelijk ingekomen op 25 augustus 2004 en 26 augustus 2004.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 december 2004. Daarbij waren aanwezig voor klaagster haar raadsman, mr J.G. Hinnen, en oud-notaris [S]. Notaris [A] heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt met daaraan in afschrift gehecht de op de zitting overgelegde pleitnotities van klaagster.
De feiten
Wegens ziekte van notaris [S] is bij besluit van 20 april 1989 kandidaat-notaris mr [P] door de voorzitter met ingang van 21 april 1989 aangewezen tot diens plaatsvervanger. Deze aanwijzing is bij besluit d.d. 28 december 1989 met ingang van 1 januari 1990 weer ingetrokken.
Mr [A] is door de voorzitter aangewezen tot plaatsvervanger van mr [P] van 11 oktober 1989 tot en met 22 oktober 1989.
Op 17 en 18 oktober 1989 is het pand [adres] te [plaats], in eigendom toebehorend aan klaagster, op verzoek van de Friesch-Groningsche Hypotheekbank N.V. (verder te noemen de FGH Bank) executoriaal geveild bij gebreke van behoorlijke voldoening door klaagster van de hoofdsom c.q. rente van een door de FGH Bank verstrekte lening.
Bij brief van 5 december 1989 heeft klaagster een afrekening ontvangen van mr [P] blijkens welke klaagster - na aftrek van de vordering van de FGH Bank en andere kosten - nog definitief te ontvangen had een bedrag van f 29.325,73.
Als onderpand voor voormelde lening diende ook het aan klaagster in eigendom toebehorende pand [adres] te [plaats].
In de royementsakte van 22 juni 1990, opgemaakt door (toen) notaris [S], staat dat de hypotheek alleen is doorgehaald voor zover deze inschrijving rust op het pand [adres] te [plaats].
Klaagster heeft een klacht ingediend tegen notaris [S] en zijn toenmalige kandidaat-notarissen bij brief van 25 april 1990.
Bij voorzittersbeslissing van 6 juni 1990 is deze klacht kennelijk ongegrond verklaard. Bij beslissing van de Kamer van Toezicht van 27 september 1990 is het door klaagster ingestelde verzet ongegrond verklaard.
Uit een kadastraal onderzoek verricht op 1 december 2003 door de ambtsopvolger van mr [S], [R], blijkt dat nog een hypotheek staat ingeschreven op het pand [adres] te [plaats].
Op 5 april 2004 is verleden voor notaris [R] de akte van algehele doorhaling van de hypotheek gevestigd ten behoeve van de FGH Bank.
De klacht
De klacht houdt in:
1. De executoriale veiling van oktober 1989 is van rechtswege nietig:
a. omdat mr [A] daartoe niet bevoegd was;
b. er geen vordering van de FGH Bank meer bestond omdat deze vordering was gecedeerd aan de Gemeentelijke Krediet Bank te [plaats] dan wel is vervallen door het feit dat klaagster op 16 oktober 1979 volledig arbeidsongeschikt is verklaard.
2. De afhandeling van de veiling en doorhaling van de hypotheken heeft voorts op onjuiste wijze plaatsgevonden. Volgens klaagster blijkt uit een getuigschrift van hypothecaire inschrijvingen van 6 december 1989 dat de hypothecaire inschrijving toen volledig is doorgehaald. Uit de royementsakte van 22 juni 1990, opgemaakt door mr [S], blijkt dat slechts een gedeeltelijke doorhaling heeft plaatsgevonden en wel alleen voor wat betreft de hypothecaire inschrijving die rust op het openbaar verkochte pand [adres] te [plaats]. Deze akte is frauduleus, aangezien de notaris wist of behoorde te weten dat de gehele vordering aan de FGH Bank was voldaan zoals blijkt uit de afrekening van 5 december 1989, terwijl volgens klaagster uit de stukken van 6 december 1989 voorts blijkt dat de doorhaling al volledig had plaatsgevonden.
Klaagster stelt dat zij pas bij de onteigeningsprocedure van de [adres] te [plaats] via een uittreksel uit het kadaster van 8 augustus 2003 kennis heeft genomen van het feit dat de hypotheek slechts gedeeltelijk was doorgehaald.
Het verweer
Mrs [S] en [A] hebben gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna ­voor zover nodig­ zal worden besproken.
De beoordeling van de klacht
De Kamer stelt vast dat klaagster in haar klacht tegen mr [P] niet ontvankelijk verklaard dient te worden, nu mr [P] overleden is. Voorts stelt zij vast dat voor het overige het eerste klachtonderdeel zich richt tegen mrs [S] en [A] en het tweede klachtonderdeel alleen tegen mr [S].
Ad 1
Klaagster heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de veiling van rechtswege nietig was, omdat mr [A], die zich met de veiling heeft beziggehouden, daartoe niet bevoegd was. Uit de Kamer ter beschikking staande gegevens blijkt dat mr [A] op dat moment was benoemd tot plaatsvervanger van mr [P], die op zijn beurt was aangewezen tot plaatsvervanger van notaris [S]. Deze stelling houdt derhalve geen stand.
Het onder 1 sub b vermelde klachtonderdeel is gericht tegen de gang van zaken rond de veiling in 1989. De door klaagster terzake aangevoerde punten zijn reeds behandeld in de beslissing van 6 juni 1990 dan wel kan klaagster wegens het verstrijken van de 3-jaars termijn van artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt niet worden ontvangen in haar klacht.
Terzijde wordt opgemerkt dat de kwestie of de schuldvordering van de FGH Bank was vervallen doordat klaagster op 16 oktober 1979 volledig arbeidsongeschikt was verklaard een zaak is tussen klaagster, haar verzekering en de FGH Bank. De notaris staat hier buiten.
Eveneens terzijde merkt de Kamer op dat uit het uittreksel van 6 december 1989 naar haar oordeel geenszins blijkt van een volledige doorhaling van de hypotheek.
Ad 2
Naar de Kamer heeft begrepen worden in het algemeen na een op verzoek van de crediteur plaatsgevonden executoriale veiling geen stukken van doorhaling dan wel bewijzen van onbezwaardheid naar de debiteur gezonden. De Kamer gaat derhalve uit van de juistheid van de stelling van klaagster dat zij pas ten tijde van de onteigeningsprocedure kennis heeft genomen van het feit dat er op het pand Bilderdijkstraat nog een hypotheek rustte. Klaagster kan daarom worden ontvangen in deze klacht.
De klacht is gericht tegen oud-notaris [S] die indertijd op grond van een hem daartoe verstrekte volmacht van de FGH Bank slechts een gedeeltelijke royementsakte heeft opgemaakt, hoewel de hypotheekschuld volledig was betaald uit de veilingopbrengst.
De notaris heeft aangevoerd dat door de FGH Bank slechts volmacht is verstrekt tot gedeeltelijke doorhaling en dat door de bank kennelijk geen verband is gelegd met het bij de hypotheekakte mede verbonden perceel [adres] te [plaats]. De notaris heeft erkend dat ook door zijn kantoor niet dit verband is gelegd. Hoewel dit valt te betreuren is deze gang van zaken - aldus de notaris - niet ongebruikelijk. De van een bank ontvangen volmacht tot doorhaling wordt sec toegepast.
De Kamer is met klaagster van oordeel dat de notaris of zijn medewerker had moeten signaleren dat, terwijl uit de afrekening blijkt dat de gehele hypotheekschuld is voldaan, slechts een volmacht was gegeven door de FGH voor gedeeltelijke doorhaling.
De Kamer overweegt echter dat de veiling heeft plaats gevonden in de periode dat notaris [S] wegens ziekte afwezig was en de afrekening van 5 december 1989, waaruit blijkt dat de hypotheekschuld volledig was betaald, is opgesteld door zijn plaatsvervanger mr [P]. Voorts neemt de Kamer in aanmerking dat de notaris kort nadat hij van deze fout kennis had genomen heeft laten weten dat hij zal trachten om in samenwerking met zijn ambtsopvolger zo spoedig mogelijk de volmacht tot algehele doorhaling van de hypotheekinschrijving te verkrijgen, de royementsakte te passeren en deze zo spoedig mogelijk te laten inschrijven bij het kadaster. De fout is inmiddels (door de ambtsopvolger van notaris [S]) hersteld. De raadsman van klaagster heeft voorts ter zitting verklaard dat klaagster geen financieel nadeel heeft ondervonden van voornoemde fout.
Gelet op het vorengaande is naar het oordeel van de Kamer het handelen van mr [S] niet klachtwaardig.
Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.
De beslissing
De Kamer voornoemd:
Verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar klacht in voege als hierboven overwogen.
Verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs R.J. Paris, voorzitter, R. van der Galiën, G.H.I.J. Hage, J. Hulsebosch en J.Z. Moree, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris, mr E.G.H. Laurijssen, in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2005.
Afschrift van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan de notaris en aan de klaagster gezonden.
Binnen dertig dagen na de dagtekening van de begeleidende brief kunnen de notaris en de klaagster van deze beslissing in hoger beroep komen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.