ECLI:NL:GHAMS:2006:AV0661

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2356 DK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tariefindeling van douanegoederen en interne compensatie bij douanerechten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 10 januari 2006, staat de tariefindeling van douanegoederen centraal. De belanghebbende, een douane-expediteur, heeft aangiften gedaan voor het vrije verkeer van producten die door de douane zijn ingedeeld onder verschillende tariefposten van het Gemeenschappelijk Douanetarief (GDT). De inspecteur van de Belastingdienst/Douane heeft de indeling van de goederen betwist en een navordering opgelegd. De kern van het geschil betreft de vraag of de producten moeten worden ingedeeld onder tariefpost 1603, zoals de belanghebbende stelt, of onder tariefpost 2106, zoals de inspecteur bepleit. De belanghebbende voert aan dat de producten voldoen aan de voorwaarden voor indeling onder post 1603, terwijl de inspecteur stelt dat de samenstelling van de producten, die onder andere maltodextrine en zout bevatten, niet voldoet aan de eisen van deze post.

De Douanekamer van het Gerechtshof heeft vastgesteld dat de producten niet als vleesextracten van post 1603 kunnen worden ingedeeld, omdat zij niet voldoen aan de vereisten van deze post. De Douanekamer oordeelt dat de inspecteur terecht de producten heeft ingedeeld onder post 2106, aangezien deze producten voor menselijke consumptie zijn en niet elders ondergebracht kunnen worden. De belanghebbende heeft ook een beroep gedaan op interne compensatie, maar de Douanekamer oordeelt dat er geen sprake is van een vergissing van de douaneautoriteiten die de belanghebbende redelijkerwijs niet kon ontdekken. De uitspraak van de inspecteur wordt dan ook bevestigd, en het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van de objectieve kenmerken en eigenschappen van de goederen bij de tariefindeling, en dat de bestemming van het product een objectief criterium kan zijn voor de indeling. De Douanekamer concludeert dat de inspecteur de uitnodigingen tot betaling terecht heeft gehandhaafd, en dat de belanghebbende niet kan terugvallen op de argumenten van gelijke behandeling met betrekking tot andere landen, aangezien deze niet voldoende zijn onderbouwd. De beslissing is openbaar uitgesproken en de belanghebbende kan binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DOUANEKAMER
Uitspraak
in de zaak nr. 04/2356 DK
de dato 10 januari 2006
1. De procedure
1.1. Op 21 juni 2004 is door A, belastingadviseurs te Q, namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V., belanghebbende, bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingediend. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane P (hierna: de inspecteur) van 11 mei 2004, nr. ... waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de op één aanslagbiljet, gedagtekend 15 mei 2003, kenmerk ..., verenigde uitnodigingen tot betaling ten bedrage van in totaal € 37.723,70 aan douanerechten ongegrond werd verklaard. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de uitnodigingen tot betaling.
1.2. Van belanghebbende is door de griffier een griffierecht van € 273,-- geheven. Het beroepschrift is bij brief van 19 augustus 2004 nader gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van de Douanekamer van 8 november 2005, gehouden te Amsterdam. De zaak is gelijktijdig behandeld met die welke onder nummer 04/2359 DK bij de Douanekamer is geregistreerd. Namens belanghebbende zijn verschenen A en B. Namens de inspecteur zijn verschenen C en D. De gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de wederpartij en aan de Douanekamer.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, douane-expediteur, heeft, voor zover hier van belang, in opdracht van Y B.V. te R de navolgende aangiften voor het vrije verkeer gedaan:
Aangiftenummer Aanvaardingdatum Omschrijving producten volgens factuur
.../00-00-01104200 8 november 2000 N 5652 en N 5653
.../00-00-01104201 8 november 2000 N 5652 en N 5653
../00-01-10219800 16 februari 2001 N 5653
.../00-00-10321300 16 maart 2001 N 5652
De goederen zijn door belanghebbende in 2000 aangegeven onder post 1603 00 90 van het Gemeenschappelijk Douanetarief (hierna: GDT) en in 2001 onder post 1603 00 80 van het GDT. Goederen van deze posten konden vrij van douanerechten worden ingevoerd. De verificatie van de aangiften heeft plaatsgevonden aan de hand van bijgevoegde bescheiden, waaronder facturen. Vervolgens zijn de goederen door de douaneautoriteiten onder de door belanghebbende aangegeven posten ingedeeld.
2.2. Naar aanleiding van een door belanghebbende onder nummer .../00-01-10628900 ingediende aangifte voor het vrije verkeer van het product N 5653 heeft de inspecteur een monsteronderzoek verricht. Na onderzoek van het product door de Belastingdienst/Douane aboratorium (verder: douanelaboratorium) kwam de Douane, post Q, (hierna: Douane) tot de conclusie dat het product moet worden ingedeeld onder tariefpost 2104 10 10 90 van het GDT. In zijn op 14 september 2001 gedateerde brief informeert de Douane belanghebbende, voor zover hier van belang, als volgt: “Het monster bevat een grote hoeveelheid mineralen (waarschijnlijk zout) en bevat daarnaast o.a. maltodextrine en vleesextract. Het monster is een grondstof voor soep. (…) Het monster bestaat niet uitsluitend uit vleesextract. Hoofdstuk 2 komt niet in aanmerking vanwege de aanwezigheid van vleesvreemde bestand[d]elen (maltodextrine). Het monster bevat veel zout, bevat plantaardige ingrediënten (maltodextrine) en bevat vleesextract. Het monster voldoet daarmee aan de omschrijving van preparaat voor soep”.
2.3. Na een door belanghebbende aangevraagd heronderzoek stelde de Douane zich, in navolging van het douanelaboratorium, op het standpunt dat het product N 5653 onder tariefpost 2106 90 98 van het GDT moet worden ingedeeld. In zijn brief van 19 november 2001 vermeldt de inspecteur, voor zover hier van belang: “Het monster bevat geen vlees en is dus geen bereiding van vlees in de zin van hoofdstuk 16. Het monster bevat volgens belanghebbende wel vleesextract, er is geen reden om hieraan te twijfelen. Naast vleesextract bevat het monster zetmeel en een grote hoeveelheid zout. (…) Het product voldoet precies aan de omschrijving voor preparaat voor soep, echter volgens belanghebbende wordt het niet gebruikt voor soep. Door het enkel toevoegen van water of melk ontstaat waarschijnlijk geen soep. Het monster is geen puur vleesextract, hooguit een bereiding van vleesextract, hetgeen niet inbegrepen is in de tekst van de kop van post 1603. Het monster wordt volgens belanghebbende gebruikt bij de bereiding van vleeswaren. Indien het monster niet ingedeeld kan worden als preparaat voor soep (…) komt uitsluiteind post 2106 nog in aanmerking.”.
2.4. Naar aanleiding van de aangifte voor het vrije verkeer met nummer .../00-01-11138500 heeft de Douane wederom een zending N 5653 aan een monsteronderzoek onderworpen. Ook ditmaal concludeert de Douane dat het product onder tariefpost 2106 90 98 van het GDT moet worden ingedeeld omdat, zo is in de brief van 25 januari 2002 aangegeven:
“Het monster bestaat uit een mengsel van o.a. vleesextract, zetmeel en een grote hoeveelheid zout. De samenstelling van het product komt overeen met de tekst in de toelichting van bereiding van soep. Het product wordt niet gebruikt voor de bereiding van soep en door het enkel toevoegen van water of melk ontstaat waarschijnlijk geen soep. Het monster is geen puur vleesextract van post 1603. Uitsluitend post 2106 komt dan nog in aanmerking.”.
2.5. In september 2002 heeft bij de importeur, Y B.V., een administratieve controle plaatsgevonden naar de juistheid van een aantal aangiften voor het vrije verkeer, waaronder de onder 2.1. vermelde aangiften inzake de producten N 5652 en N 5653, ingediend door belanghebbende. Geen van de in de controle betrokken aangiften is onderworpen geweest aan een monsteronderzoek. In het op 7 mei 2003 gedateerde controlerapport wordt het standpunt ingenomen dat zowel N 5652 als N 5653 onder post 2103 90 90 van het GDT moeten worden ingedeeld.
2.6. Naar aanleiding van het resultaat van het onder 2.5. vermelde onderzoek is op 15 mei 2003 het litigieuze aanslagbiljet uitgereikt, waarbij de goederen zijn ingedeeld onder post 2103 90 90 van het GDT. Ter zake van de twee aangiften die zijn gedaan in 2000 is daarbij een douanerecht van 8,4 percent geheven en ter zake van de twee aangiften die zijn gedaan in 2001 een douanerecht van 7,7 percent. Voor goederen van tariefpost 2103 90 90 van het GDT gold voor de periode 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2000 een tarief van 8,4 percent en voor de periode 1 juli 2000 tot en met 31 december 2000 een tarief van 7,7 percent.
2.7. In de uitspraak op het bezwaarschrift en in het verweerschrift verdedigt de inspecteur indeling van de goederen onder post 2106 90 98 van het GDT, belast met 9 percent douanerechten.
2.8. Blijkens de tot de gedingstukken behorende productomschrijving gaat het om twee producten die als volgt zijn samengesteld:
N 5653 DROOG (%)
Rundvleesextract 20
Zout 68,01
Maltodextrine 11,69
Rundvet 0,30
Totaal 100%
N 5652 DROOG (%)
Rundvleesextract 50
Maltodextrine 50
Totaal 100
Zowel N 5652 als N 5653 betreft gesproeidroogd poeder.
2.9. Op 11 maart 2004 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt. In dit verslag is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen: “Volgens dhr. (…) was door het Douanelaboratorium veel te weinig aandacht besteed aan het proces van sproeidrogen. (…) Maltodextrine en zout fungeren bij dit proces als dragers. De vleesextracten hechten zich hieraan waardoor uiteindelijk een te verhandelen product ontstaat.” Op 8 april 2004 heeft belanghebbende de inspecteur documentatie betreffende het sproeidroogproces gezonden.
3. Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de onderhavige uitnodigingen tot betaling heeft vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
I. Moeten de goederen worden ingedeeld onder tariefpost 1603 00 90 (jaar 2000) respectievelijk 1603 00 80 (jaar 2001) van het GDT, zoals belanghebbende voorstaat, dan wel onder tariefpost 2106 90 98, hetgeen de inspecteur bepleit?En, indien deze vraag in de door de inspecteur voorgestane zin moet worden beantwoord,
II. Had de inspecteur moeten afzien van boeking achteraf van de niet gevorderde douaneschuld op grond van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW)? En, zo het gelijk met betrekking tot deze vraag aan de inspecteur is,
III. Kunnen met een beroep op interne compensatie de uitnodigingen tot betaling in stand blijven?
3.2. Voormelde posten, de andere door partijen in hun beschouwingen betrokken posten, alsmede de relevante teksten van Aantekeningen en Toelichting luiden als volgt:
Post 1603 00 90 (tekst 2000)
“1603 00 Extracten en sappen van vlees, van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren:
(…)
1603 00 90 - andere”
Post 1603 00 80 (tekst 2001)
“1603 00 Extracten en sappen van vlees, van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren:
(…)
1603 00 80 - andere”
Post 2103 9090
“2103 Sausen en preparaten voor sausen; samengestelde kruiderijen en dergelijke producten; mosterdmeel en bereide mosterd:
(…)
2103 90 - andere:
(…)
2103 90 90 -- andere”
Post 2104 20 00
“2104 Preparaten voor soep of voor bouillon; bereide soep en bouillon; samengestelde gehomogeniseerde producten voor menselijke consumptie:
2104 10 - preparaten voor soep of voor bouillon; bereide soep en bouillon:
2104 1010 -- gedroogd
(…)
2104 20 00 - samengestelde gehomogeniseerde producten voor menselijke consumptie”
Post 2106 90 98
“2106 Producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen:
(…)
2106 90 - andere:
(…)
-- andere:
(…)
2106 90 98 --- andere”.
Aantekening 2 op hoofdstuk 16
“Bereidingen voor menselijke consumptie worden ingedeeld onder dit hoofdstuk voorzover zij meer dan 20 gewichtspercenten (…) vlees (…) bevatten (…).”
GS-Toelichting op post 1603
“(…) De post omvat:
1. vleesextracten. Dit zijn producten die worden bereid door vlees te extraheren met water of stoom, onder druk. Uit het verkregen aftreksel worden de vetdeeltjes afgescheiden door filtreren of door centrifugeren, waarna de vloeistof in verdampers wordt ingedikt.
Naarmate de vleesextracten min of meer zijn ingedikt, zijn ze vloeibaar, deegvormig of vast;
(…)
Aan al deze producten mogen zout of andere conserveringsmiddelen zijn toegevoegd om ze tegen bederf te vrijwaren.
Extracten worden gebruikt voor de vervaardiging van bepaalde voedingspreparaten, zoals soep (…)
Van deze post zijn uitgezonderd:
a. preparaten voor soep en voor bouillon, (…) alsmede samengestelde gehomogeniseerde producten voor menselijke consumptie die vleesextracten (…) bevatten, alsmede soep en bouillon in tabletten, blokjes , enzovoort, die naast vleesextract (…) ook andere ingrediënten bevatten, zoals vet, gelatine, enzovoort, en in de regel een beduidende hoeveelheid zout (post 21.04)”
Aantekening 1 op hoofdstuk 21
“Dit hoofdstuk omvat niet:
(…)
e) bereidingen voor menselijke consumptie, bevattende meer dan 20 gewichtspercenten (…) vlees (…), afzonderlijk of tezamen genomen (hoofdstuk 16); de producten bedoeld bij de posten 2103 en 2104 worden evenwel steeds onder die posten ingedeeld;”
Aantekening 3 op hoofdstuk 21:
“Voor de toepassing van post 2104 worden als “samengestelde gehomogeniseerde producten voor menselijke consumptie” aangemerkt, bereidingen van een fijn gehomogeniseerd mengsel van twee of meer basisbestanddelen zoals vlees (…), opgemaakt voor de verkoop in het klein als kindervoeding of als dieetvoeding (…) voor de toepassing van deze bepaling wordt geen rekening gehouden met kleine hoeveelheden ingrediënten, die aan het mengsel zijn toegevoegd als smaakgevend middel, als conserveringsmiddel of voor een ander doel.”
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Uit de gegevens over de samenstelling van de producten volgt dat deze voor minstens 20 percent uit vlees moeten bestaan. Aan producten van post 1603 van het GDT mogen volgens de GS-Toelichting op die post zout of andere conserveringsmiddelen worden toegevoegd om ze tegen bederf te vrijwaren. Er wordt daarbij geen restrictie gesteld met betrekking tot de hoeveelheden. Uit de overgelegde documentatie volgt dat maltodextrine een buitengewoon efficiënte drager is, die absoluut noodzakelijk is in het sproeidroogproces. Deze stof geeft daarnaast een natuurlijke coating en heeft een beschermende en stabiliserende werking waardoor de gesproeidroogde stoffen (vlees, groente enz.) langer houdbaar blijven.
4.2. De posten 2103 en 2104 van het GDT zijn niet van toepassing. In de uitspraak op het bezwaarschrift wordt zulks voldoende onderbouwd. De conclusie van de inspecteur dat de producten onder post 2106 90 98 van het GDT moeten worden ingedeeld, is evenwel in strijd met Aantekening 2 op Hoofdstuk 16 en met Aantekening 1 op hoofdstuk 21.
4.3. De invoerprocedure is volgens de regels verlopen. De verificatie heeft plaatsgevonden aan de hand van de bescheiden. Er heeft ook een veterinaire keuring plaatsgevonden. Na afronding van alle controles - hetgeen enkele dagen in beslag nam - is de verificatie beëindigd en zijn de goederen vrijgegeven. De aangiften zijn vervolgens gevolgd. De goederen worden bovendien in Brazilië, de Verenigde Staten en Duitsland ingedeeld onder post 1603 van het GDT. Daarenboven geldt dat de voorgestelde tariefcorrectie in strijd is met de drie monsteronderzoeken die zijn ingesteld voordat de administratieve controle bij de importeur plaatsvond.
4.4. De onjuiste aangiften waren niet het gevolg van een fout van belanghebbende, maar met name een gevolg van een vergissing van de douaneautoriteiten. Belanghebbende kon deze vergissing redelijkerwijze niet ontdekken. Zij was te goeder trouw en heeft, met uitzondering van de goederencode, aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte voldaan. Zie hiervoor ook het arrest van het Hof van Justitie van 27 juni 1991, C-348/89 (Mecanarte). Belanghebbende mocht erop vertrouwen dat de aangiften correct waren. De navordering dient op grond van artikel 220, tweede lid, letter b, van het CDW achterwege te blijven.
4.5. Namens belanghebbende is ter zitting nog het volgende naar voren gebracht. Alles wat in de zaak met kenmerk 04/2359 DK wordt opgemerkt of is overgelegd geldt mutatis mutandis ook in deze zaak. Aantekening 2 op hoofdstuk 16 is in casu niet van toepassing. Er is geen sprake van een “intentioneel” mengsel. De producten waar het om gaat zijn gesproeidroogde vleesextracten in poedervorm. De samenstelling van de producten is niet in geschil. Uitgegaan kan worden van de samenstelling zoals vermeld op de productomschrijvingen die zijn gevoegd bij de stukken. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de toevoeging van zout of maltodextrine aan het vleesextract meebrengt dat post 1603 toepassing mist. Het sproeidroogproces heeft een conserverende werking en voor dat proces is een drager nodig. Dat blijkt ook uit de documentatie die is overgelegd. Zowel zout als maltodextrine vormen goede dragers. Op zichzelf bestaat er ook geen verschil van mening met de inspecteur dat met minder maltodextrine en/of zout ook kan worden gesproeidroogd. De hoeveelheid zout of maltodextrine die wordt gebruikt hangt af van de receptuur. Cruciaal is echter dat er wel een drager nodig is en dat het in de producten aanwezige zout en de maltodextrine slechts dient als drager. De onderzochte monsters betroffen hetzelfde product als één van de thans in geschil zijnde producten. Ook is niet in geschil dat de producten niet zijn bestemd om te worden gebruikt voor de bereiding van soepen. Deze procedure is er op gericht duidelijkheid te verkrijgen welke tariefpost van toepassing is. Zoals de inspecteur ook beaamt zijn alle in geschil zijnde aangiften gecontroleerd aan de hand van bescheiden. Die controles hebben een aantal dagen geduurd en belanghebbende had allerlei bescheiden zoals gezondheids- en veterinaire certificaten, certificaten van oorsprong en dergelijke bijgevoegd. Het klopt dat de ingestelde monsteronderzoeken, waar belanghebbende zich op beroept, betrekking hebben op aangiften die op een latere datum zijn ingediend dan de litigieuze aangiften. Ook uit deze onderzoeken blijkt dat de douane zich heeft vergist. Overigens bevreemdt het belanghebbende dat de douane elders in Nederland een BTI heeft afgegeven, weliswaar aan een ander gericht maar wel voor gesproeidroogd vleesextract, volgens welke BTI het desbetreffende product onder tariefpost 1603 van het GDT is ingedeeld. Dat leidt, aldus belanghebbende, tot regelrechte concurrentieverstoring. De tijdens het hoorgesprek overgelegde Engelse bindende tariefinlichtingen heeft de inspecteur terzijde gesteld.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. N 5653 als N 5652 bevatten geen van beide vlees. Dat brengt mee dat Aantekening 2 op hoofdstuk 16 toepassing mist. Blijkens de GS-Toelichting op post 1603 mogen vleesextracten die onder post 1603 vallen zout of conservingsmiddelen bevatten om ze tegen bederf te vrijwaren. Aan N 5653 is veel meer zout toegevoegd dan nodig om het product tegen bederf te vrijwaren; reeds om die reden mist post 1603 toepassing. Daarnaast bestaat het product uit maltodextrine en vet. Deze beide stoffen hebben geen conserverende werking; zij kunnen zelfs bederf bevorderen. N 5652 bestaat voor circa de helft uit maltodextrine en daarvoor geldt dat deze stof geen conserverende werking heeft. Beide producten vallen niet onder post 1603 van het GDT.
5.2. Gelet op de bewoordingen van post 2103 van het GDT vallen beide producten ook niet onder deze post; er is immers geen sprake van een preparaat voor soep of bouillon en er is ook geen sprake van bereide soep of bouillon. Beide producten zijn ook geen samengestelde gehomogeniseerde producten voor menselijke consumptie. Derhalve vallen de producten niet onder post 2104. De producten N 5653 en N 5652 zijn producten voor menselijke consumptie en zijn niet elders genoemd en ook niet elders onder begrepen. Post 2106 is derhalve van toepassing.
5.3. De hoeveelheid maltodextrine die wordt gebruikt in N 5652 is ruimschoots meer dan nodig voor het sproeidroogproces. Hetzelfde geldt voor de hoeveelheid zout die wordt gebruikt in het product N 5653.
5.4. Met betrekking tot belanghebbendes beroep op artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW geldt dat de douane geen enkele handeling heeft verricht die de indeling onder post 1603 tot gevolg had. Er is geen sprake geweest van een actieve gedraging. Van een vergissing van de douane is derhalve geen sprake.
5.5. Namens de inspecteur is ter zitting nog het volgende naar voren gebracht. Alles wat in de zaak met kenmerk 04/2359 DK wordt opgemerkt of is overgelegd geldt mutatis mutandis ook in deze zaak. De samenstelling van beide producten, en de vorm (poeder) is niet in geschil. De inspecteur kan zich er in vinden dat van de door belanghebbende overgelegde product-omschrijvingen, die zijn gevoegd bij de stukken, wordt uitgegaan. Niet wordt betwist dat zout en maltodextrine dragers vormen ten behoeve van het sproeidroogproces maar er wordt veel meer zout of maltodextrine toegevoegd dan voor het sproeidroogproces noodzakelijk is. Een paar procenten zou volstaan. Daarvan uitgaande geldt dat de samenstelling van de producten niet voldoet aan hetgeen in de GS-Toelichting op post 1603 met betrekking tot de samenstelling is opgemerkt. Alle in geschil zijnde aangiften zijn geverifieerd aan de hand van bescheiden. Bij de aangiften, noch in de daarbij gevoegde bescheiden, was vermeld welke samenstelling de producten hadden. Veterinaire en gezondheidsbescheiden zeggen echter niets over de samenstelling van de producten en missen voor dit geschil betekenis. Er is geen monsteronderzoek gedaan met betrekking tot in de uitnodigingen tot betaling begrepen aangiften. De inspecteur betwist dat de uitsluitingsgrond van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW van toepassing is. Met betrekking tot de data waarop de onderhavige vier aangiften zijn gedaan dient te worden uitgegaan van de data die op de bijlage bij het controlerapport zijn vermeld en niet van de data die in het controlerapport zelf zijn vermeld. Indien en voorzover in de uitnodigingen tot betaling de verschuldigde douanerechten abusievelijk zijn berekend naar een tarief van 8,4 percent in plaats van 7,7 percent, uitgaande van de post 2103 90 90 , wordt een beroep gedaan op interne compensatie. Het tarief bij de thans verdedigde indeling in post 2106 9098 van het GDT, bedraagt immers 9 percent. De uitnodigingen tot betaling zijn derhalve niet tot een te hoog bedrag vastgesteld.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen moet, zo blijkt uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie, in de regel worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de posten van het GDT en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven. Daarbij heeft te gelden dat de door de Commissie (voor de GN) en door de Internationale Douaneraad (voor de GS) uitgewerkte toelichtingen, hoewel rechtens niet bindend, belangrijke hulpmiddelen zijn bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten. Voorts is het vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie dat de bestemming van het product een objectief criterium kan zijn voor de indeling daarvan, namelijk indien de bestemming inherent is aan het product en deze inherentie kan worden beoordeeld aan de hand van de objectieve eigenschappen en kenmerken van het product.
6.2. Vaststaat dat het product N 5652 voor 50 percent uit rundvleesextract bestaat en voor het overige uit maltodextrine. Tevens staat vast dat het product N 5653 voor 20 percent uit rundvleesextract bestaat en voor het overige uit zout, maltodextrine en rundvet (zie 2.8.). De Douanekamer is van oordeel dat beide producten, gelet op de samenstelling daarvan - een substantiële hoeveelheid van elk van beide producten bestaat uit andere stoffen dan vleesextracten - , niet als vleesextract van tariefpost 1603 van het GDT kunnen worden ingedeeld. Uit de bewoordingen van de post blijkt immers niet dat het toepassingsbereik van de post zich uitstrekt tot producten waarvan, behoudens vleesextracten, andere na of bij de extractie toegevoegde stoffen - al dan niet als drager - deel uitmaken. Opgemerkt zij voorts nog dat ook de GS-Toelichting op tariefpost 1603 belanghebbende niet kan baten nu vaststaat dat de toevoegingen van zout respectievelijk maltodextrine in beide producten als zodanig niet tot doel hebben het bederf van het vleesextract tegen te gaan. De enkele omstandigheid dat het zout aan het product N 5653 en de maltodextrine aan het product N 5652 zijn toegevoegd om te dienen als drager, in verband met het proces van sproeidrogen, welk proces als zodanig dient ter conservering van het vleesextract, doet hier niet aan af. Volledigheidshalve merkt de Douanekamer nog op dat tussen partijen niet in geschil is dat het zout, in ieder geval in overwegende mate, aan het product N 5653 is toegevoegd om als drager te fungeren in het sproeidroogproces en niet om het bederf tegen te gaan. Met betrekking tot maltodextrine, welke stof in beide producten aanwezig is, geldt daarenboven dat de inspecteur onweersproken heeft gesteld dat deze stof zelfs bederfbevorderend werkt.
6.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de posten 2103 en 2104 van het GDT niet van toepassing zijn. De Douanekamer zal partijen hierin volgens nu dit oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en gedragen wordt door de feiten, waaronder de samenstelling onder 2.8. vermeld, en de bestemming van de producten.
6.4. Vaststaat dat N 5652 en N 5653 bestemd zijn om als product voor menselijke consumptie aan vlees te worden toegevoegd. Zoals hiervoor overwogen kunnen de producten niet onder de posten 1603, 2103 en 2104 worden ingedeeld. Beide producten moeten mitsdien worden ingedeeld onder tariefpost 2106 als product voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen. In zoverre is het gelijk aan de inspecteur.
6.5. Met betrekking tot belanghebbendes beroep op artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW geldt het volgende. Ingevolge deze bepaling wordt niet tot boeking achteraf overgegaan ingeval het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten niet was geboekt ten gevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf die de belastingschuldige redelijkerwijs niet kon ontdekken, en waarbij de belastingschuldige te goeder trouw heeft gehandeld en aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte heeft voldaan. Ter onderbouwing van dit beroep heeft belanghebbende gesteld dat de douaneautoriteiten de aangiften van belanghebbende, na verificatie, steeds hebben gevolgd. Dit brengt mee, aldus belanghebbende, dat de litigieuze uitnodigingen tot betaling niet hadden mogen worden uitgereikt. Dienaangaande overweegt de Douanekamer dat de inspecteur ter zitting niet, althans onvoldoende, weersproken heeft gesteld dat hij ter zake van de indeling van de producten bij het volgen van de aangiften geen uitdrukkelijk standpunt heeft ingenomen, dat de samenstelling van de producten niet uit de aangiften, noch uit de daarbij gevoegde bescheiden bleek en dat de vier onder 2.1. vermelde aangiften niet aan een fysieke controle onderworpen zijn geweest. Er is slechts geverifieerd aan de hand van bij de aangiften gevoegde bescheiden. De Douanekamer acht dit aannemelijk zodat belanghebbendes beroep in zoverre faalt. Met betrekking tot belanghebbendes stelling dat de douaneautoriteiten enige tijd na het aanvaarden van de vier evenvermelde aangiften, bij monsteronderzoeken inzake andere aangiften wel een uitdrukkelijk standpunt hebben ingenomen met betrekking tot de indeling van de onderhavige producten, geldt dat dit belanghebbende niet kan baten nu deze standpunten zijn ingenomen geruime tijd nadat de vier litigieuze aangiften zijn aanvaard en geverifieerd. In zoverre is immers met betrekking tot de in geschil zijnde aangiften geen sprake van een als een vergissing aan te merken actieve gedraging van de douane ten gevolge waarvan het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten niet was geboekt.
6.6. Indien en voorzover belanghebbende nog bedoelt te stellen dat de inspecteur met het uitreiken van de litigieuze uitnodigingen tot betaling heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel geldt het volgende. Belanghebbende heeft aangevoerd dat douaneautoriteiten van andere landen te weten Brazilië, de Verenigde Staten, Engeland en Duitsland de goederen wel indelen onder post 1603. Reeds omdat - wat er verder ook van zij - belanghebbende deze stelling op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd faalt dit beroep. Belanghebbende heeft ter zitting nog aangevoerd dat de Nederlandse douane aan een andere belanghebbende een bindende tariefinlichting (hierna: BTI) heeft verstrekt inzake een soortgelijk product als N waarbij dat product is ingedeeld onder post 1603 van het GDT. Ook hiervoor geldt dat deze stelling belanghebbende niet kan baten, reeds omdat deze stelling in het geheel niet nader is onderbouwd. Volledigheidshalve zij hier nog aan toegevoegd dat belanghebbende op een aan een derde verstrekte BTI geen rechtsgeldig beroep kan doen. Ook in zoverre is het gelijk aan de inspecteur.
6.7. De Douanekamer stelt vast dat in de uitnodigingen tot betalingen met be-trekking tot de aangiften van 8 november 2000 de douanerechten abusievelijk zijn berekend naar een tarief van 8,4 percent. Uitgaande van de indeling van de goederen in post 2103 90 90 van het GDT waarop de berekening van het be-drag van de uitnodigingen tot betaling is gebaseerd, en uitgaande van de datum van aanvaarding van 8 november 2000, hadden de uitnodigingen berekend moeten worden naar een tarief van 7,7 percent. De inspecteur stelt zich even-wel op het standpunt dat de uitnodigingen tot betaling in stand dienen te blijven ingeval de Douanekamer zijn standpunt volgt dat de producten dienen te wor-den ingedeeld onder tariefpost 2106 90 98 van het GDT. Ter zake van deze post geldt immers een tarief van 9 percent. Hij beroept zich op interne compen-satie binnen de uitnodiging tot betaling.
6.8. De Douanekamer overweegt dat het de inspecteur vrijstaat andere elementen van de uitnodiging aan de orde te stellen en gelet op die andere elementen het standpunt in te nemen dat de uitnodiging, hoewel op het bestreden punt mogelijk onjuist, toch niet te hoog is vastgesteld. Door aldus te handelen verlaat de inspecteur niet de "grondslag" van de uitnodiging. Opgemerkt zij dat een beroep tegen een uitnodiging moet worden beschouwd als een beroep tegen die uitnodiging in zijn totaliteit, ook al richten de argumenten van de belastingplichtige zich specifiek op één of enkele van de elementen in de uitnodiging. Ook uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 7:11, lid 1, en 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en van de Wet van 29 oktober 1998, houdende aanpassing van het fiscale procesrecht aan de Awb en wijziging van een aantal fiscale wetten (herziening van het fiscale procesrecht), Stb. 621, kan niet worden afgeleid dat interne compensatie, die immers niet leidt tot verhoging van de aanslag, niet langer mogelijk zou zijn. (Hoge Raad 24 januari 2003, nr. 36 247, BNB 2003/172*). De bevoegdheid tot interne compensatie wordt begrensd door de positie van belanghebbende welke als gevolg van de wijzigingen niet mag verslechteren. De wijzigingen mogen derhalve niet tot een hogere uitnodiging leiden. Deze begrenzing is in casu geëerbiedigd.
6.9. Op grond van al het hiervoor overwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
8. De beslissing
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 10 januari 2006 door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, M.E. van Hilten en E.M.Vrouwenvelder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M Bosch, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.