ECLI:NL:GHAMS:2006:AY3762

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/00478
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kosten van aanbouw woning directeur-grootaandeelhouder als uitdeling aangemerkt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2006 uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst, P. Het beroep van X B.V. was gericht tegen een uitspraak van de inspecteur, waarin een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 was opgelegd. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar bedrag van ƒ 318.035, inclusief een verzuimboete van ƒ 50 wegens het niet tijdig doen van aangifte. X B.V. stelde dat de kosten van een aanbouw aan de woning van haar directeur-grootaandeelhouder, Y, als zakelijke kosten konden worden aangemerkt en dat zij recht had op investeringsaftrek.

Het Hof heeft vastgesteld dat de kosten van de aanbouw ten onrechte door X B.V. als bedrijfsmiddel zijn geactiveerd. De inspecteur had terecht geconcludeerd dat er geen rechtsgeldige titel was voor de activering van deze kosten, aangezien Y als eigenaar van de woning door natrekking ook eigenaar van de aanbouw was geworden. Het Hof oordeelde dat de uitgaven voor de aanbouw niet als zakelijke kosten konden worden aangemerkt, omdat er geen overeenkomst was die het gebruik van de aanbouw door X B.V. regelde. Bovendien was niet aangetoond dat de kosten van de aanbouw een zakelijke vergoeding voor het gebruik door X B.V. waren.

De uitspraak van het Hof houdt in dat de inspecteur de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 terecht heeft gehandhaafd. Het Hof verklaarde het beroep van X B.V. ongegrond, wat betekent dat de kosten van de aanbouw niet ten laste van de winst konden worden gebracht en dat er geen recht op investeringsaftrek bestond. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is op 18 januari 2005 ter griffie van het Gerechtshof een beroepschrift ingekomen, ingediend door B [] te Q en aangevuld bij brief van 7 maart 2005 []. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 10 december 2004, betreffende de met dagtekening 5 april 2003 aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2000.
1.2. De aanslag is opgelegd en berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 318.035. Gelijktijdig met de aanslag is een verzuimboete van ƒ 50 opgelegd in verband met het niet tijdig doen van aangifte. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de inspecteur deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 281.262.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot ongegrond-verklaring van het beroep.
1.5. Het beroep is behandeld ter zitting van 5 april 2006. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, welk proces-verbaal aan deze uitspraak is gehecht.
1.6. Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de beroepen ten name van X B.V. betreffende de aanslagen vennootschapsbelasting 2000 en 2001, kenmerk 05/00478 en 05/00479, alsmede het beroep ten name van Y betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000, kenmerk 05/00480.
1.7. Bij brief van 14 april 2006 heeft de inspecteur laten weten dat partijen niet tot een compromis zijn gekomen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, opgericht [in] 1997, houdt zich onder meer bezig met onderzoek op het terrein van de cardiologie. Zij neemt deel in de maatschappen E en F. Voorts is zij houder van 50 percent van de aandelen in G B.V. (hierna: G BV). Enig aandeelhouder en directeur van belanghebbende is Y (hierna: Y).
2.2. Over het jaar 2000 heeft belanghebbende de navolgende inkomsten genoten:
Winstaandeel maatschap E ƒ 50.605
Winstaandeel maatschap F 382.157
Opbrengst G BV 52.920
Managementfee 40.000
Totaal ƒ 525.682
2.3. Y, geboren in 19**, is sedert 19** als cardioloog werkzaam bij het [ ] ziekenhuis te P (hierna: ZH). Sedert 1 januari 1997 is Y bij deze instelling fulltime in loondienst werkzaam. Het salaris uit hoofde van de dienstbetrekking bij het ZH bedroeg in 2000 ƒ 492.212 (€ 222.902) en in 2001 € 232.122. Daarnaast ontving Y van belanghebbende een beloning van ƒ 8.558 (€ 3.883) in 2000 en van € 3.811 in 2001.
2.4. In 1990 heeft Y voor ƒ 447.500 het pand a-straat 1 te R gekocht. Hij woont hier met zijn vrouw en drie kinderen.
2.5. In 2000 heeft belanghebbende een aanbouw aan het pand toegevoegd welke als kantoorruimte in gebruik is genomen (hierna: de aanbouw). De kosten hiervan bedroegen
ƒ 155.070 (exclusief BTW). Deze zijn (behoudens een enkele factuur) aan belanghebbende gefactureerd en (volledig) door haar betaald. Belanghebbende heeft de kosten van de aanbouw geactiveerd en door middel van een jaarlijkse afschrijving van 10 percent ten laste van het resultaat gebracht. Over 2000 bedraagt de afschrijving ƒ 7.936.
2.6. Ter zake van de kosten van de aanbouw heeft belanghebbende in haar aangifte vennootschapsbelasting 2000 aanspraak gemaakt op investeringsaftrek ten bedrage van ƒ 29.463 (19 percent van de op ƒ 155.070 gestelde ‘voortbrengingskosten’). Voorts is ƒ 7.936 als afschrijving van de geactiveerde kosten van de aanbouw ten laste van de winst gebracht.
2.7. In 2002 is Y met zijn gezin naar het door hem in eigendom verworven pand b-straat 1 te S verhuisd. De koopprijs van dit pand bedroeg € 1.400.000 en is geheel in privé voldaan. Y beschikt in dit pand over een werkkamer. Door Y is in 2002 een bedrag van € 22.115 aan uitgaven gedaan ter zake van het geschikt maken van deze werkkamer voor de BV. In dit pand zijn door belanghebbende geen investeringen gedaan.
2.8. Het pand a-straat is op 31 maart 2002 voor € 918.905 verkocht. In dat kader is het aan de aanbouw toe te rekenen gedeelte van de verkoopprijs op € 22.000 vastgesteld. H Makelaars te T heeft hierover op 9 mei 2003 onder meer het volgende aan Y geschreven:
“U vraagt ons te berekenen wat de waardevermeerdering van uw pand door deze uitbouw is geweest.
Rekening houdende met de stand en ligging van de villa, kennen wij aan de realisatie van deze uitbouw (…) een prijsverhoging toe van ca. € 22.000,--
Onderbouwing:
Er is een uitbouw gerealiseerd van ca. 60 m3 à raison van € 450,-- per m3 om te bouwen. De economische onderhandse prijstoename is ca. 80% hiervan.”
2.9. In de aangifte vennootschapsbelasting 2002 is ter zake van de verkoop van (de aanbouw in) het pand a-straat een boekverlies verantwoord van € 39.604.
2.10. De ten name van belanghebbende opgelegde aanslag vennootschapsbelasting 2000 is als volgt vastgesteld:
Aangegeven belastbaar bedrag ƒ 281.262
Bij: afschrijving aanbouw 7.936
Investeringsaftrek 28.837
Vastgesteld belastbaar bedrag ƒ 318.035
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de afschrijvingskosten van de aanbouw ten laste van de winst van belanghebbende kunnen komen en of belanghebbende ter zake van die aanbouw recht heeft op investeringsaftrek.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding, waaronder het proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende onzakelijk heeft gehandeld door
ƒ 155.070 uit te geven voor een verbetering (aanbouw) van de woning van haar directeur/ enig aandeelhouder omdat aldus haar aandeelhouder, die de eigenaar van de woning is, door natrekking tevens eigenaar is geworden van die aanbouw. Daarbij gaat de inspecteur ervan uit dat belanghebbende geen enkel recht op de waarde van de investering in de woning kon doen gelden, aangezien daartoe een titel ontbreekt.
5.2. Belanghebbende heeft – kort samengevat – gesteld dat de aanbouw ten dienste stond van de (neven)werkzaamheden van belanghebbende, welke onder meer betrekking hadden op het voorbereiden van symposia, het schrijven en onderhouden van naslagwerken, studiemateriaal en dergelijke, op het gebied van de cardiologie. Het winstaandeel uit de maatschap F vloeit weliswaar hoofdzakelijk voort uit de dienstbetrekking van Y bij het ZH, maar de overige inkomsten van belanghebbende staan daar los van. Op deze grond acht belanghebbende het voor haar rekening nemen van de kosten van de aanbouw zakelijk.
5.3. Dat belanghebbende en haar directeur enig aandeelhouder een overeenkomst zijn aangegaan waarin is bepaald dat belanghebbende tegen een bepaalde vergoeding, voor een bepaalde periode, recht had op het gebruik van (een deel van) het pand a-straat, is nu de inspecteur dat gemotiveerd heeft betwist en daarvan door belanghebbende geen enkel bewijs is bijgebracht, niet komen vast te staan. Evenmin is komen vast te staan dat belanghebbende zich ter zake van de betaling van de kosten van de aanbouw enig recht jegens Y, de eigenaar van het pand, heeft voorbehouden.
5.4. Het overwogene onder 5.3 impliceert dat belanghebbende noch in juridische, noch in economische zin recht had op (het gebruik van) de aanbouw dan wel (een deel van) de woning en dat er - mitsdien - ook geen sprake kan zijn van wat pleegt te worden aangeduid als een investering in een huurrecht. Hieruit volgt dat belanghebbende de kosten van de aanbouw op haar balans ten onrechte als bedrijfsmiddel heeft geactiveerd. Van enige vorm van activering kan geen sprake zijn, omdat daarvoor geen rechtsgeldige titel aanwezig was. Dit betekent dat er voor de door belanghebbende in aanmerking genomen afschrijving en voor de investeringsaftrek geen grond bestaat, zodat de ingediende aangifte op deze punten terecht door de inspecteur is gecorrigeerd.
5.5. Nu voorts niet is gesteld en ook anderszins niet is komen vast te staan dat belangheb-bende ter zake van de betaling van de kosten van de aanbouw een vordering (in rekening-courant) op Y heeft verkregen, gaat het Hof ervan uit dat de door belanghebbende voor de aanbouw betaalde bedragen haar vermogen voorgoed hebben verlaten en ten gunste van de daardoor bevoordeelde aandeelhouder zijn gekomen.
5.6. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de betaling van de kosten van de aanbouw zakelijk is omdat zij, in de persoon van Y als haar bestuurder, daarvan ten behoeve van haar activiteiten gebruik heeft gemaakt, oordeelt het Hof, daarbij veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat werkzaamheden van belanghebbende in die aanbouw zijn verricht, dat niet aannemelijk is geworden dat de kosten van de aanbouw als een zakelijke vergoeding voor dat gebruik door belanghebbende kunnen worden aangemerkt, aangezien daarvoor door belanghebbende geen onderbouwing is geleverd. Immers, een daartoe strekkende overeenkomst ontbreekt, althans het bestaan daarvan is niet aannemelijk geworden, over de verhouding tussen de kosten van de verbouwing en de omvang van de daarin door belanghebbende te verrichten werkzaamheden is onvoldoende gesteld, terwijl ook in dit verband de afwezigheid van enig voorbehoud of recht ten gunste van belanghebbende met betrekking tot de waarde van de aanbouw, welke door natrekking eigendom van Y is geworden, niet als zakelijk is te beschouwen.
5.7. Naar het oordeel van het Hof moet Y zich, gelet op zijn positie als bestuurder en enig aandeelhouder van belanghebbende, redelijkerwijs van zijn bevoordeling door belang-hebbende bewust zijn geweest en geldt dit evenzeer voor belanghebbende aan wie de wetenschap van Y kan worden toegerekend. Nu niet is gesteld en ook niet aannemelijk is geworden dat de bevoordeling van Y is geschied in diens hoedanigheid van bestuurder van belanghebbende, betekent het vorenstaande dat de inspecteur voor de omvang van de kosten van de aanbouw voor het jaar 2000 terecht een uitdeling door belanghebbende heeft aangenomen.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
-
De uitspraak is vastgesteld op 5 juli 2006 door mrs. J. den Boer, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en E.F. Faase, leden van de belastingkamer, in tegenwoor-digheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op die datum in het open-baar uitge-sproken.
De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.