GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 20 juli 2006 (herstelbeslissing van 24 augustus 2006) in de zaak onder rekestnummer 1950/2005 NOT van:
[X],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
Gemachtigde: mr. P.P.M. Ruijs,
MR. [Y],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. J.D. Loorbach.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof is op 19 december 2005 ingekomen een verzoekschrift - met één bijlage - van de zijde van appellant, verder te noemen klager, waarbij hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ‘s-Gravenhage, verder te noemen de kamer, van 16 november 2005, waarbij de klacht van klager tegen geïntimeerde, verder te noemen de notaris, ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 11 januari 2006 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van klager is op 20 april 2006 een reactie op het verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen, waarin namens klager medegedeeld wordt dat hij wegens omstandigheden niet bij de behandeling van de zaak aanwezig zal zijn.
1.4. Ook de notaris heeft bij brief van 10 mei 2006 aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.5. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 18 mei 2006. Klager noch de notaris is verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
4.1. Kort samengevat verwijt klager de notaris dat hij intimiderend jegens klager is opgetreden, zoals blijkt uit de brief van 10 maart 2005 gericht aan de gemachtigde van klager, waarin de notaris de gemachtigde aansprakelijk stelt voor de schade aan zijn naam en reputatie ten gevolge van de namens klager ingediende klacht tegen de notaris.
4.2. Voorts wordt de notaris verweten dat hij een stuk uit 1994 heeft overgelegd met betrekking tot een overeenkomst betreffende de verhuur van een registergoed, terwijl betwijfeld moet worden of - wegens het uitblijven van overtuigende tekst en uitleg – dit stuk echt is.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris betwist de stellingen van klager en verweert zich als volgt. De notaris heeft betoogd dat de brief van 10 maart 2005 niet intimiderend is, nu uit de inhoud blijkt dat de notaris het respecteert dat klager opnieuw gebruik maakt van de notariële klachtenprocedure. Wel heeft de notaris de gemachtigde van klager voorgehouden dat, wanneer hij zich schuldig maakt aan onrechtmatige uitlatingen aan het adres van de notaris, hij zowel klager als zijn gemachtigde voor de als gevolg daarvan geleden schade aansprakelijk zal houden.
5.2. De notaris heeft voorts naar voren gebracht dat het stuk met betrekking tot de akte uit 1994 een authentiek stuk is dat geschreven is door oud-notaris [Z]. Met klager is dit stuk op 14 september 1994 besproken en naar aanleiding van dat gesprek is de voorliggende conceptovereenkomst gewijzigd aan de hand van de aantekeningen die oud-notaris [Z] heeft gemaakt.
6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt, zulks met uitzondering van de constatering door de kamer dat de gewraakte notitie zelf niet meer bestaat, nu uit het verweer van de notaris blijkt dat de originele gespreksnotitie van de op 14 september 1994 gehouden bespreking nog bestaat en voor klager ter inzage ligt op het kantoor van de notaris.
6.2. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.3. Het vooroverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.M.A. Verscheure en P.J.N. van Os en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 20 juli 2006 door de rolraadsheer.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’sGravenhage
Beslissing d.d. 16 november 2005 inzake de klacht onder nummer 05-11 van:
[X],
hierna ook te noemen klager,
gemachtigde mr. P.P.M. Ruijs te Gouda,
mr. [Y],
notaris te [plaats],
hierna ook te noemen de notaris,
advocaat mr. J.D. Loorbach.
De Kamer heeft kennisgenomen van:
de klacht, met bijlage, ingekomen op 19 april 2005;
het antwoord van de notaris, met bijlagen, waaronder als bijlage 3 een chronologisch overzicht d.d. 24 januari 2005 van de zaak [A]”;
de repliek van 6 juni 2005 van klager;
de dupliek van 11 juli 2005 van de notaris;
de brief d.d. 5 oktober 2005 van mr. J.D. Loorbach;
de brief d.d. 9 oktober 2005 van mr. P.P.M. Ruijs;
het faxbericht d.d. 11 oktober 2005 van mr. J.D. Loorbach.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2005. Daarbij was aanwezig de notaris, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.D. Loorbach en vergezeld van zijn ambtsvoorganger, oud-notaris mr. [Z]. Ter zitting was klager noch zijn gemachtigde aanwezig. Zij hebben bij brief, ingekomen op 11 oktober 2005, aangekondigd niet op de zitting te zullen verschijnen.
1. In september 2003 heeft mr. Ruijs namens [X], thans klager, (en zijn echtgenote) een klacht tegen de notaris ingediend bij deze Kamer van Toezicht. Deze klacht bestond –zakelijk weergegeven– uit de volgende drie onderdelen:
1. oud-notaris [Z] heeft, (kennelijk) op verzoek van anderen en zonder volmacht van klager, buiten klager om ingrijpende wijzigingen aangebracht in het concept van de notariële akte houdende de huurovereenkomst tussen klager en [A], zulks in het nadeel van klager en in het voordeel van [A];
2. oud-notaris [Z] heeft die wijzigingen opzettelijk aan klager en zijn echtgenote verzwegen;
3. de notaris is niet bereid of in staat aan klager inzage te verschaffen in de stukken en/of in de instructies die gebruikt zijn voor de wijzigingen in de huurovereenkomst, waarbij de notaris ten onrechte een beroep doet op zijn geheimhoudingsverplichting.
2. Bij beslissing van 24 maart 2004 heeft de Kamer van Toezicht klager (met echtgenote) niet-ontvankelijk verklaard in de onderdelen 1 en 2 van de klacht van september 2003. Ten aanzien van onderdeel 3 van die klacht heeft de Kamer van Toezicht overwogen dat er, blijkens de mondelinge toelichting van de notaris ten overstaan van de Kamer van Toezicht, twee soorten stukken zijn die vallen binnen de omschrijving van de stukken die klager (met echtgenote) wenst in te zien of in kopie wenst te ontvangen: (1) de aantekeningen en bijschrijvingen van oud-notaris [Z] op versie 1 van de concept-akte die tijdens een bespreking van 14 oktober 1994 ter tafel lag en (2) de uitwerking van die aantekeningen en bijschrijvingen door oud-notaris [Z] in een ander document dat binnen het kantoor van de notaris als grondslag heeft gediend voor versie 2 van de concept-akte (welke versie op 19 oktober 1994 aan klager (met zijn echtgenote) en hun adviseurs is toegestuurd). Ten aanzien van deze stukken heeft de Kamer van Toezicht overwogen dat de notaris ten onrechte inzage/afgifte heeft geweigerd. Onderdeel 3 van de klacht heeft de Kamer van Toezicht dan ook gegrond verklaard, zij het zonder oplegging van een maatregel.
3. Klager (met echtgenote) heeft na maart 2004 de notaris in kort geding gedagvaard en gevorderd hem te veroordelen tot afgifte –zakelijk weergegeven– van de aantekeningen en bijschrijvingen van oud-notaris [Z] op versie 1 van de concept-akte die op 14 oktober 1994 ter tafel lag, en van de uitwerking van die aantekeningen en bijschrijvingen door oud-notaris [Z] in een ander document, dat binnen het kantoor van die notaris als grondslag heeft gediend voor versie 2 van de concept-akte, welke versie op 19 oktober 1994 aan klager (met zijn echtgenote) en hun adviseurs is toegestuurd. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’sGravenhage van 23 juli 2004 is die vordering afgewezen.
4. Bij brief van 1 maart 2005 heeft mr. Ruijs onder meer het volgende aan mr. Loorbach meegedeeld: “(…) Behalve met de laatste zin zijn we het er waarschijnlijk ook wel over eens dat de heren [Y] en [Z] met hun haaks op elkaar staande uitspraken inzake de bijeenkomst van 14 oktober 1994 er een zooitje van hebben gemaakt. (…)
Na het absurde en misplaatste beroep op het ambtsgeheim en de daarmee samenhangende leugentjes brengt uw opstelling met zich mee dat die verongelijktheid van klager misschien toch niet zo ongefundeerd was als u doet voorkomen. Misschien moeten we gewoon vaststellen dat we met een louche notaris(kantoor) te maken hebben. Het zou [Y] niet uniek maken.
Ervan uitgaande dat u het eigenlijk ook wel met mijn voorlaatste zin eens bent treft u voor de goede orde een conceptpersbericht aan dat op het moment van het indienen van de klacht eruit gaat. (…)”
5. Bij brief van 10 maart 2005 heeft de notaris aan mr. Ruijs daarop onder meer het volgende geantwoord: “(…) Uit uw brief van 1 maart jl. aan mr Loorbach leid ik af dat u, gelijktijdig met de aangezegde indiening van een nieuwe klacht, ook een persbericht volgens het toegezonden concept zult doen uitgaan. Zoals mr. Loorbach u al heeft bericht dien ik het te respecteren wanneer de heer [X] opnieuw gebruik wil maken van het tuchtrechtelijke systeem voor het notariaat.(…) Wel breng ik onder uw aandacht dat de ondertekening door [X] op 30 september 2004 van de akte van levering, de volkomenheid aangeeft van de huurovereenkomst van 21 oktober 1994. (…) Niets rechtvaardigt dan ook de ongebreidelde zucht naar publiciteit anders dan een tomeloze drang tot volstrekt ongefundeerde en kwaadwillige beschadiging van mijn naam en kantoor.
Wegens het feitelijk onjuiste, casu quo insinuerende karakter van het persbericht dat u voornemens bent uit te brengen, zal ik in de verzending van het persbericht niet berusten. Dat zal een jegens mij en mijn kantoor onrechtmatige handeling zijn, die schade veroorzaakt. Voor die schade zal ik de heer [X] en u aansprakelijk houden.
In dat licht bezien acht ik het thans cruciaal - in het zicht van de aansprakelijkheidsstelling - alle aanwezigen van de bespreking op 14 oktober 1994 op te roepen voor een voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank en daarin de heer en mevrouw [X] en de heer [B] - als enigen - te horen verklaren dat over veranderingen in de huurovereenkomst nooit is gesproken. (…)”
De klacht, zoals geformuleerd in de schriftelijke fase van de procedure, houdt op onderdelen en zakelijk weergegeven het volgende in:
a. De brief van 10 maart 2005 van de notaris aan mr. Ruijs is intimiderend. De notaris handelt onrechtmatig door in die brieven onder meer aan mr. Ruijs te schrijven dat hij hem aansprakelijk stelt voor de schade aan de naam en reputatie van de notaris die het gevolg is van het indienen van een klacht tegen hem.
b. De notaris heeft onlangs stukken over het opstellen in 1994 van de notariële akte betreffende een overeenkomst tot verhuring van enige bedrijfsgebouwen met bedrijfsterrein, staande en gelegen aan de [adres] te [plaats], overgelegd waarvan als gevolg van het uitblijven van een overtuigende tekst en uitleg serieus betwijfeld dient te worden of ze echt zijn.
De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna voor zover nodig zal worden besproken.
De beoordeling van de klacht
De brief van 10 maart 2005 van de notaris aan mr. Ruijs is niet intimiderend te achten. Uit de brief blijkt duidelijk dat de notaris het respecteert wanneer klager (opnieuw) gebruikmaakt van het tuchtrechtelijke systeem voor het notariaat. De notaris heeft mr. Ruijs in deze brief slechts gewezen op het feit dat indien laatstgenoemde zich schuldig maakt aan het doen van onrechtmatige uitlatingen over de notaris, hij klager en hem (mr. Ruijs) daarvoor en voor de als gevolg daarvan geleden schade aansprakelijk zal houden. In dit laatste schuilt niets onbehoorlijks, laat staan dat er sprake is van intimidatie.
Dit brengt mee dat onderdeel a van de klacht ongegrond moet worden verklaard.
De Kamer vat dit onderdeel van de klacht op als een betwisting door klager van de stelling van de notaris dat de met de hand geschreven notitie van oud-notaris [Z] van een op 14 oktober 1994 gehouden bespreking echt is. Vast staat dat versie 2 op 19 oktober 1994 aan klager (en zijn echtgenote) en hun adviseurs is toegestuurd.
Ter zitting heeft de notaris over de handgeschreven notitie verklaard dat deze een authentiek stuk is en dat de redacteur van dat stuk oud-notaris [Z] is. Ter zitting heeft oud-notaris [Z] over de totstandkoming van die handgeschreven notitie het volgende verklaard. Op 14 september 1994 heeft hij versie 1 van alle akten besproken. Tijdens die bespreking is versie 1 van de notariële akte gewijzigd. Die wijzigingen zijn aangebracht in de akte en er zijn aantekeningen gemaakt op losse vellen in aanwezigheid van alle betrokkenen. Na het vertrek van alle betrokkenen heeft hij versie 2 van de akte opgemaakt naar aanleiding van de aantekeningen op onder meer versie 1 van de akte. De ‘gestreepte’ versie bevindt zich niet meer in het dossier, aldus [Z].
In de brief van 15 juli 2003 van H. Baas RA, verbonden aan Deloitte & Touche Accountants te Gouda en adviseur van [A], aan mr. Ruijs, welke brief als bijlage gevoegd is bij het chronologische overzicht dat de notaris bij zijn antwoord heeft overgelegd, staat over genoemde notitie onder meer het volgende vermeld: “Een handgeschreven notitie van een op 14 oktober 1994 gehouden bespreking waarbij aanwezig waren namens verkopers de heer en mevrouw [X], de heer [B] en de heer [C] en namens koper de heren [B] en [D]. Deze laatste was destijds aan Deloitte & Touche Belastingadviseurs te Gouda verbonden. Met betrekking tot het te huren object is in deze notitie vermeld (…)”.
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de beschikbare verklaringen omtrent (de totstandkoming van) de handgeschreven notitie in grote lijnen met elkaar overeenkomen. Daartegenover heeft klager in het geheel niet aannemelijk gemaakt, laat staan bewezen, dat er sprake is van vervalsing van de handgeschreven notitie door de notaris. Dat de notitie zélf niet meer bestaat doet daaraan niet af. Er is derhalve geen aanleiding om te twijfelen aan de authenticiteit van de notitie. Van vervalsing door de notaris van enig ander stuk in het kader van de notariële akte van 1994 is evenmin gebleken. Op grond van dit alles moet onderdeel b van de klacht eveneens ongegrond worden verklaard.
verklaart de beide onderdelen (a en b) van de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs H.F.M. Hofhuis, voorzitter, R. van der Galiën, J. Hulsebosch, J.Z. Moree en M.G.L. den OsBrand, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr A. Saab, in het openbaar uitgesproken op 16 november 2005.
Afschrift van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan de notaris en aan de klager gezonden.
Binnen dertig dagen na de dagtekening van de begeleidende brief kunnen de notaris en de klager van deze beslissing in hoger beroep komen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.