ECLI:NL:GHAMS:2006:AY7039

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1952/2005 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afhandeling van een nalatenschap en de rol van de notaris in het testamentair proces

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de afhandeling van de nalatenschap van de heer Leendert [X], die op 22 juli 2002 is overleden. De notaris, mevrouw mr. [Y], werd ingeschakeld om de nalatenschap af te wikkelen. Klaagster, een van de erfgenamen, heeft de notaris verweten dat zij niet adequaat heeft gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschap. Klaagster stelde dat de weduwe van de erflater, mevrouw P.C.M. [X], onvolledige informatie had verstrekt over de erfgenamen en de omvang van de nalatenschap. De notaris had volgens klaagster moeten inzien dat de weduwe niet te vertrouwen was, omdat zij aanvankelijk slechts twee van de vier kinderen had opgegeven. Klaagster voerde aan dat de notaris de inboedel van de echtelijke woning niet had gewaardeerd, terwijl deze voor een aanzienlijk deel uit antiek bestond. Daarnaast had de notaris volgens klaagster onterecht gelden overgemaakt aan de weduwe, terwijl er mogelijk meer vermogen in het buitenland was. De notaris heeft echter betoogd dat zij de erfgenamen op de hoogte heeft gehouden van de stand van zaken en dat zij de nodige stappen heeft ondernomen om de nalatenschap af te wikkelen. Het hof oordeelde dat de notaris juist had gehandeld en dat klaagster geen bewijs had geleverd voor haar stellingen. De klacht van klaagster werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BIJ VERVROEGING
Beslissing van 27 juli 2006 in de zaak onder rekestnummer 1952/2005 NOT van:
[X],
wonende te [plaats],
APPELLANTE
t e g e n
MR. [Y]
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, verder te noemen klaagster, is bij een op 16 december 2005 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met één bijlage - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht, verder te noemen de kamer, van 24 november 2005, waarbij de klacht gericht tegen geïntimeerde, hierna te noemen de notaris, ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 17 februari 2006 een verweerschrift - met bijlagen - ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 juli 2006. Klaagster en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt behoudens dat klaagster naar voren heeft gebracht dat de kamer ten onrechte heeft overwogen dat het recherche – en adviesbureau Hamming & Partners in opdracht heeft gewerkt van klaagster en een van haar broers. Aan dit door klaagster geopperde bezwaar zal het hof, voor zover het van belang is voor de beoordeling van de klacht, in dat kader aandacht besteden. Voor het overige zal het hof uitgaan van de door de kamer in eerste aanleg vastgestelde feiten.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de notaris dat zij enkel heeft vertrouwd op de mededelingen van de weduwe van de vader van klaagster, hierna te noemen erflater. De notaris had zich moeten realiseren dat de weduwe niet te vertrouwen was, nu zij bij de eerste opgave van erfgenamen aan de notaris het bestaan van twee van de vier kinderen van erflater, waaronder klaagster, heeft verzwegen.
4.2. De notaris heeft, vertrouwend op de mededelingen van de weduwe, aan de inboedel van de echtelijke woning geen enkele waarde toegekend, terwijl, volgens klaagster, deze inboedel voor een aanzienlijk deel uit antiek bestond en erflater eigenaar hiervan was. De notaris is nooit zelf in het huis van erflater geweest.
4.3. Daarnaast heeft de weduwe het bestaan van enkele bankrekeningen in het buitenland voor de notaris verzwegen. De notaris had geen gelden mogen overmaken aan de weduwe, omdat er veel meer vermogen is dan is achterhaald, en had nader onderzoek hiernaar moeten doen. De verklaring van de weduwe dat een deel van het vermogen door erflater is vergokt is voor klaagster alles behalve aannemelijk.
4.4. Klaagster wijst er tevens op dat de vier kinderen niet gelijk worden behandeld door de notaris. Een broer en een zus van klaagster hebben gelden ontvangen van de weduwe, doch klaagster niet.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris beaamt dat de weduwe in eerste instantie slechts twee van de vier kinderen heeft opgegeven. Uit navraag bij de afdeling burgerzaken van de betreffende gemeenten bleek de notaris dat er vier kinderen waren, onder wie klaagster. Vervolgens zijn alle kinderen aangeschreven aangaande het overlijden van erflater en het verzoek van de weduwe om een verklaring van erfrecht af te geven. Hierop heeft de toenmalige advocaat van klaagster, mr. F.C. Staehle, de notaris verzocht een overzicht van de nalatenschap te verstrekken. De notaris heeft hierop de weduwe verzocht een opgave te verstrekken. Zowel klaagster als een broer van klaagster hebben vervolgens te kennen gegeven dat er diverse buitenlandse vermogensbestanddelen zouden zijn, en gezamenlijk het recherche – en adviesbureau Hamming & Partners ingeschakeld. Ook heeft klaagster een eigen (kandidaat-)notaris ingeschakeld, mr. J.J.G. Buijsman.
De notaris heeft met diverse buitenlandse banken uitvoerige correspondentie gevoerd. Zij heeft steeds de erfgenamen op de hoogte gehouden van de stand van zaken.
Uiteindelijk heeft klaagster een verklaring ondertekend waarin zij mededeelde akkoord te gaan met het testament van erflater en instemde met de volledige uitvoering hiervan, met dien verstande dat deze uitvoering pas zou mogen geschieden als er een compleet vermogensoverzicht aanwezig was. Ook is door klaagster een volmacht getekend op basis waarvan de notaris gemachtigd werd om namens haar handelingen te verrichten welke noodzakelijk waren in het kader van de afhandeling van de buitenlandse banktegoeden.
De notaris heeft vervolgens tezamen met mr. Buijsman en A.J. Hamming een bank in Antwerpen bezocht. Later heeft de notaris tezamen met Hamming nog banken in Duitsland en opnieuw in Antwerpen bezocht. Uiteindelijk heeft Hamming aan de notaris laten weten dat het door hem ingestelde onderzoek (voorlopig) was afgerond en dat hij geen andere vermogensbestanddelen heeft kunnen aantreffen. Naar aanleiding van deze mededeling heeft de notaris op 8 februari 2005 een successie-aangifte en een rekening en verantwoording opgemaakt en aan de erfgenamen verzocht hierop te reageren. Na terugkeer van de notaris op haar kantoor, na afwezigheid vanwege een operatie, bleek er geen reactie van de erfgenamen te zijn gekomen. De notaris heeft vervolgens op 17 mei 2005 de definitieve rekening en verantwoording toegezonden aan de erfgenamen. Naar aanleiding hiervan heeft de notaris diverse telefoongesprekken met klaagster gevoerd. De overige kinderen waren inmiddels akkoord dat de notaris tot uitbetaling van de gelden aan de weduwe zou overgaan. Ten slotte heeft de notaris klaagster laten weten dat zij zich als onpartijdig adviseur genoodzaakt voelde om over te gaan tot uitbetaling van de gelden aan de weduwe. Er lag immers een testament met ouderlijke boedelverdeling, er was een overzicht van het vermogen gekomen en ieder was ruimschoots in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat er (meer) buitenlands vermogen zou zijn. Dit bewijs is volgens de notaris niet geleverd, ondanks de inschakeling van diverse adviseurs.
5.2. Wat betreft de inboedel stelt de notaris dat uit opgave van de weduwe bleek dat de inboedel geheel aan haar toebehoorde. Zij was op huwelijkse voorwaarden met erflater getrouwd en zei alles te hebben ingebracht. Bij de aanvang van het huwelijk bleek dit uit de staat van aanbrengsten. De notaris heeft dit standpunt van de weduwe overgebracht aan de overige erfgenamen en geen reactie van hen ontvangen.
5.3. Wat betreft het feit dat de weduwe aan twee van de kinderen reeds een bedrag heeft uitgekeerd wijst de notaris erop dat de weduwe uit hoofde van het testament hiertoe gerechtigd is.
6. De beoordeling
6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel andere beschouwingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt. Het hof overweegt ten aanzien van de stelling van klaagster dat de kamer, in navolging van de notaris, ten onrechte heeft overwogen dat het recherche- en adviesbureau Hamming in opdracht heeft gewerkt van haar en een van haar broers, dat de notaris twee brieven van het betreffende het bureau heeft overgelegd de dato 21 januari 2003 en 7 mei 2003, gericht aan de notaris, waarin de notaris wordt geïnformeerd dat, onder meer, klaagster, zich tot het betreffende bureau heeft gewend, respectievelijk dat klaagster aanwezig is geweest op het kantoor van het recherche- en adviesbureau in het kader van een oriënterend gesprek tussen betrokkenen. Het hof is van oordeel dat de notaris, wat hier verder van zij, mocht uitgaan van de juistheid van de in deze brieven gedane mededelingen en dientengevolge van het feit dat klaagster mede-opdrachtgeefster was.
6.2. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven
6.3. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schippers, J.C.W. Rang en P.J.N. van Os uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 27 juli 2006 door de rolraadsheer .
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT
BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op de klacht van:
mevrouw [X],
wonende te [plaats],
klaagster,
-t e g e n-
mevrouw mr. [Y],
notaris te [plaats],
beklaagde.
1. De procedure
Bij brief van 24 augustus 2005 heeft klaagster zich tot deze Kamer gewend met enige klachten over notaris mevrouw mr. [Y], hierna: de notaris.
De notaris heeft daarop bij brief van 20 september 2005 geantwoord. Bij dat antwoord waren enige bijlagen gevoegd.
De klachten zijn op 27 oktober 2005 mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- klaagster, vergezeld van een vriendin;
- de notaris in persoon.
Klaagster heeft haar klachten toegelicht. De notaris heeft verweer gevoerd.
Na voortgezet debat heeft de wnd. voorzitter de behandeling gesloten en de uitspraak bepaald op zes weken.
2. De feiten
a. Op 22 juli 2002 is de heer Leendert [X], laatst gewoond hebbend te [plaats], overleden. Bij leven heeft hij bij ouderlijke boedelverdeling testament over zijn nalatenschap beschikt.
b. Uit een eerder huwelijk van de erflater met Jannetje Geertruida [A] is Fred Johannes [X] geboren. Uit een daarop volgend huwelijk met Johanna van [B] zijn drie kinderen geboren, onder wie ook klaagster.
c. De notaris is verzocht de nalatenschap af te wikkelen. Aanvankelijk heeft mevrouw mr. [C], die destijds als kandidaat-notaris aan het kantoor van de notaris was verbonden, feitelijk de afwikkeling ter hand genomen. Nadat zij niet meer werkzaam was op het kantoor van de notaris heeft de notaris de nalatenschap verder afgewikkeld.
d. In de eerste gesprekken met de weduwe van de erflater, mevrouw P.C.M. [X], met wie de erflater op huwelijkse voorwaarden was gehuwd, heeft mevrouw P.C.M. [X] aangegeven dat de erflater uit een eerder huwelijk twee kinderen had. Uit een opgave van de afdeling Burgerzaken van de gemeente De Bilt bleek dat de erflater niet twee, maar vier kinderen had achtergelaten.
e. Bij brief van 7 oktober 2002 heeft de notaris de erfgenamen uitgenodigd voor een bespreking op haar kantoor, onder andere over het verzoek van de weduwe van de erflater om een verklaring van erfrecht af te geven.
f. Bij klaagster en een van haar broers is het vermoeden gerezen dat mevrouw P.C.M. [X] aan de notaris onvolledige informatie heeft verstrekt over de omvang van de nalatenschap. Naar aanleiding daarvan hebben zij zich gewend tot het recherche- en adviesbureau Hamming & Partners te De Bilt.
g. Klaagster heeft op 29 september 2003 de notaris schriftelijk laten weten in te stemmen met de volledige uitvoering van het in het testament gestelde, met dien verstande dat de uitvoering pas mag geschieden nadat er een compleet vermogensoverzicht is. Ook heeft zij een volmacht getekend waarbij zij de notaris heeft gemachtigd namens haar handelingen te verrichten die noodzakelijk waren in het kader van de afhandeling van de buitenlandse banktegoeden.
h. Zowel het recherche- en adviesbureau Hamming & Partners als de notaris heeft onderzoek verricht naar het bestaan van buitenlandse banktegoeden. Daartoe heeft de notaris met de heer A.J. Hamming enige banken in Duitsland bezocht. Ook is de notaris tezamen met de heer Hamming en met mr. J.J.G. Buijsman, kandidaat-notaris, tot wie klaagster zich voor advies had gewend, naar Antwerpen geweest waar zij de inhoud van een bankkluis hebben doorzocht. Door die onderzoeken zijn enige buitenlandse banktegoeden getraceerd.
i. Op 17 mei 2005 heeft de notaris klaagster de definitieve rekening en verantwoording en de aanslagen successierechten toegezonden. In de begeleidende brief, en ook daarna in een schrijven van 26 mei 2005, heeft de notaris meegedeeld dat zij genoodzaakt was de gelden die zij onder zich had over te maken aan mevrouw P.C.M. [X], wat zij vervolgens ook heeft gedaan.
3. De klacht en de beoordeling daarvan
3.1 Klaagster verwijt de notaris in hoofdzaak en kort samengevat het navolgende:
- de notaris heeft aan de inboedel in de echtelijke woning van de erflater geen waarde
toegekend, terwijl die inboedel voor een belangrijk deel bestond uit antiek;
- de notaris heeft ten onrechte de gelden die zij onder zich had op de rekening van
mevrouw P.C.M. [X] overgemaakt;
De inboedel:
3.2 Klaagster stelt dat de weduwe van haar vader zich vanaf het begin verkeerd heeft opgesteld. Zo begon zij met het verzwijgen van het bestaan van twee kinderen van de erflater. Klaagster is van mening dat de notaris toen had moeten beseffen dat de weduwe niet te vertrouwen was. Dat zou, naar haar stelling, voor de notaris reden moeten zijn geweest ook haar, klaagster, te horen in plaats van af te gaan op mededelingen van mevrouw P.C.M. [X]. Zij vindt het onder die omstandigheid ook niet goed te begrijpen dat de notaris niet zelf in de woning is wezen kijken. Volgens klaagster was er sprake van een omvangrijke inboedel waaronder veel antiek.
3.3 De notaris heeft verklaard dat al snel uit haar navraag bij de gemeente De Bilt bleek dat de erflater vier kinderen in plaats van twee had achtergelaten. Nadien heeft mevrouw [X] op dat punt wel haar medewerking verleend, aldus de notaris. Naar de mededeling van mevrouw [X] behoorde de inboedel haar in eigendom toe. Zij was op huwelijkse voorwaarden met de erflater gehuwd. Alleen zij had, blijkens de staat van aanbrengsten, een geldsom en goederen ten huwelijk aangebracht. De notaris heeft verder verklaard dat zij de kinderen hiervan op de hoogte heeft gebracht en dat zij van geen van hen daarop een reactie heeft ontvangen.
3.4 Klaagster heeft hetgeen de notaris heeft gesteld niet weersproken. Gelet hierop, en nu in deze procedure niet aannemelijk is geworden dat de inboedel, voor zover die al tot de nalatenschap zou behoren, omvangrijker was dan waarop deze is gewaardeerd, moet deze klacht ongegrond verklaard worden.
De geldovermaking:
3.5 Mevrouw [X] heeft, behalve het bestaan van twee kinderen, ook enige bankrekeningen in het buitenland verzwegen, aldus klaagster. Voor de mindere omvang van de nalatenschap gaf mevrouw [X]-van Hees als verklaring dat de erflater veel geld had vergokt. Volgens klaagster moet er nog meer vermogen zijn dan nu is achterhaald. Om die reden had de notaris, naar haar stelling, geen gelden aan mevrouw [X] mogen overmaken. Klaagster is van mening dat de kinderen, hoewel zij gelijke rechten hebben, niet gelijkelijk worden behandeld. In dat verband heeft zij erop gewezen dat haar broer Johannes een bedrag heeft gekregen van € 2.200,-- en haar zuster Hanna een bedrag van € 11.500,-- terwijl zij (nog) niets uit de nalatenschap heeft ontvangen.
3.6 De notaris heeft daartegen ingebracht dat zij naar aanleiding van de mededeling van klaagster en van een van haar broers dat er, wellicht in het buitenland, meer geld moest zijn, enige banken in het buitenland heeft aangeschreven. Om verder onderzoek mogelijk te maken heeft zij een voorlopige verklaring van erfrecht opgesteld en zijn haar machtigingen verstrekt om bankkluizen te openen en buitenlandse banktegoeden naar Nederland over te brengen.
Nadat het onderzoek was afgerond en ook de heer Hamming de notaris had bericht dat diens ingestelde onderzoek was afgerond, heeft de notaris een voorlopige rekening en verantwoording op gesteld, met daarin een overzicht van alle vermogensbestanddelen. Die heeft zij op 8 februari 2005 aan de erven toegezonden met het verzoek daarop te reageren. Toen er geen reactie kwam heeft de notaris op 17 mei 2005 een definitieve opstelling van de rekening en verantwoording aan de erven toegezonden en is zij tot uitbetaling aan mevrouw [X] overgegaan.
3.7 De Kamer overweegt hieromtrent dat klaagster op 29 september 2003 een verklaring heeft getekend dat zij instemt met de volledige uitvoering van het testament van haar vader, met dien verstande, dat deze uitvoering pas mag geschieden nadat er een compleet vermogensoverzicht is. De notaris heeft vervolgens, in samenwerking met het door klaagster ingeschakelde recherche- en adviesbureau, een onderzoek ingesteld naar tot de nalatenschap behorende banktegoeden en andere vermogensbestanddelen. Dat onderzoek heeft geleid tot opsporing van enige banktegoeden bij buitenlandse banken. Zowel de notaris als het recherche- en adviesbureau heeft de onderzoeken afgerond toen deze geen resultaat meer bleken op te leveren. Klaagster heeft weliswaar gesteld dat er nog meer vermogen moet zijn, maar klaagster heeft daarvan geen enkel bewijs bijgebracht terwijl ook iedere aanwijzing daarvoor ontbreekt. Met de notaris is de Kamer van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat het vermogensoverzicht nu volledig is. Bij deze stand van zaken heeft de notaris juist gehandeld door (verdere) uitvoering te geven aan de testamentaire bepalingen en de gelden uit de nalatenschap aan mevrouw [X] ter beschikking te stellen.
De klacht van klaagster dat niet alle kinderen gelijkelijk worden behandeld ziet, zo begrijpt de Kamer, niet zozeer op de rechten die hun op grond van het testament toekomen, maar veeleer op de betalingen die mevrouw [X] aan twee van de kinderen van de erflater heeft gedaan op hun niet opeisbare vorderingen op haar. Hoezeer ook te begrijpen is dat klaagster zich hierdoor ongelijk behandeld voelt, geoordeeld moet worden dat het mevrouw [X] vrij staat enige rechthebbenden reeds nu delen van hun aanspraken op de nalatenschap te voldoen, ook al zijn die (nog) niet opeisbaar. Bovendien is dit een aangelegenheid waar de notaris buiten staat. Mitsdien kan haar daarvan geen verwijt worden gemaakt.
3.8 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard behoort te worden.
4. De beslissing
De Kamer van Toezicht:
Verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Gewezen te Utrecht door mr. H.J. Schepen, wnd. voorzitter, mrs. H.J.Th.G. Tomlow, E.J.M. Kerpen, C.A.W. Walsteijn en R.J.M. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. L. Heij, secretaris, en uitgesproken op 24 november 2005.
De secretaris De voorzitter
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de verzenddatum daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Civiele Griffie, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.