GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 22 maart 2007 in de zaak onder rekestnummer 881/06 NOT van:
[X],
wonende te [plaats],
APPELLANTE,
1. MR. [Y],
voorheen notaris te [plaats],
thans kandidaat-notaris te [plaats],
2. MR. [Z],
voorheen kandidaat-notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDEN.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof is op 13 juni 2006 ingekomen een verzoekschrift van de zijde van appellante, verder te noemen klaagster, waarbij tijdig hoger beroep is ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Arnhem, verder te noemen de kamer, van 22 mei 2006, waarbij de klacht tegen geïntimeerden, verder gezamenlijk te noemen de notarissen, dan wel onderscheidenlijk de notaris en de kandidaat-notaris, gedeeltelijk gegrond is verklaard zonder oplegging van een maatregel.
1.2. Van de zijde van klaagster zijn aanvullingen op het verzoekschrift ter griffie van het hof ingekomen op 21 juni 2006 en 19 juli 2006.
1.3. Van de zijde van de notaris is een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen op 15 augustus 2006.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 februari 2007. Klaagster is verschenen. De notarissen zijn niet verschenen, zoals zij hebben laten weten bij brief ingekomen op 9 januari 2007. Klaagster heeft het woord gevoerd. Zij heeft daarbij de aan haar gerichte brief van 11 december 2001, in opdracht van de kandidaat-notaris getekend door mr. [H], eveneens kandidaat-notaris op het kantoor van de notarissen, overgelegd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld.
4. Beoordeling van de bestreden beslissing
Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer, met uitzondering van de vaststelling van de feiten, en zal deze beslissing derhalve in zoverre vernietigen.
5. Het standpunt van klaagster
5.1. Klaagster verwijt de notarissen dat zij in de aan klaagster gerichte brief van 11 december 2001 een onjuist percentage hebben vermeld met betrekking tot hetgeen klaagster zou ontvangen uit de nalatenschap van mevrouw I.J.T.M. [M], hierna: erflaatster. In deze in opdracht van de kandidaat-notaris getekende brief werd medegedeeld dat klaagster als erfgenaam was benoemd voor 22% van 1/3 aandeel van de nalatenschap van erflaatster. Op het moment van de uiteindelijke verdeling bleek dat klaagster slechts 5,5% van 1/3 aandeel van de nalatenschap verkreeg.
5.2. Vervolgens heeft klaagster de kandidaat-notaris om opheldering gevraagd. De kandidaat-notaris bleef bij haar eerdere mededeling dat het in de brief genoemde percentage correct was en veronderstelde dat door allerlei kosten wel niet veel zou zijn overgebleven van de nalatenschap. Tijdens dit gesprek, aldus klaagster, werd zij door de kandidaat-notaris behandeld als “het teleurgestelde mevrouwtje”. Hierop heeft klaagster informatie bij de accountant opgevraagd, waarop de kandidaat-notaris blijkbaar de stukken opnieuw bestudeerd heeft. Klaagster ontving van de kandidaat-notaris telefonisch excuses voor het melden van het onjuiste percentage.
5.3. Klaagster heeft daarna bij brief van 4 februari 2004 een gesprek aangevraagd met de notaris. Zij kreeg echter, bij brief van 19 februari 2004, een schriftelijke reactie waarin de notaris haar heeft laten weten dat hij de gang van zaken had bekeken, dat hij had bevonden dat er een “vervelende fout” was gemaakt in de eerste correspondentie en dat hij vertrouwde hiermee voldoende informatie te hebben gegeven zodat een gesprek niet meer nodig was. Klaagster heeft op haar verzoek vervolgens alsnog een gesprek gehad met de notaris. Dit gesprek heeft voor klaagster niet geleid tot een bevredigende afronding van de kwestie.Naar aanleiding van voornoemd gesprek heeft klaagster op 20 april 2004 een brief geschreven aan de notaris. Hierop heeft de notaris nooit gereageerd.
6. Het standpunt van de notarissen
6.1. De notarissen stellen dat de afhandeling van de nalatenschap, met uitzondering van het opstellen en afgeven van de verklaring van erfrecht, door de executeurs heeft plaatsgevonden. Nadat de afwikkeling was voltooid hebben de executeurs een accountantsrapport laten opmaken en de kandidaat-notaris verzocht de verdeling van het saldo te verzorgen. Klaagster heeft er zelf voor gekozen de executeurs niet te benaderen of een afschrift van het testament te verlangen. Dit was weliswaar overeenkomstig de wens van erflaatster, doch had zij dit wel gedaan dan was direct duidelijk geweest dat er een vergissing was gemaakt in de eerste brief van het notariskantoor. Nu is de vergissing pas duidelijk geworden nadat de afwikkeling rond was. In dit verband wijzen de notarissen erop dat de vergissing in eerste instantie is gemaakt door een andere kandidaat-notaris, namelijk mr. [H]. De kandidaat-notaris die deze zaak overnam van mr. [H], mocht ervan uitgaan dat de berekening klopte. Het was immers geen ingewikkelde berekening, aldus de notarissen. Het enkele maken van een rekenfout door een andere kandidaat-notaris kan de notarissen niet worden aangerekend, aldus de notarissen.
6.2. De financiële verwachtingen die klaagster had zijn niet enkel gebaseerd op de brief van het notariskantoor, maar vooral op uitlatingen van de erflaatster zelf. De notarissen stellen dat dit hun niet kan worden aangerekend.
6.3. Wat betreft de bejegening van klaagster betwisten de notarissen dat haar bedenkingen zouden zijn gebagatelliseerd.
7.1. Het hof zal eerst ingaan op de in de brief van 11 december 2001 gemaakte fout. Uit die brief leidt het hof af dat deze is opgesteld door mr. [H] onder verantwoordelijkheid van de kandidaat-notaris. Het hof is ambtshalve bekend met het feit dat de kandidaat-notaris in 2001 reeds acht jaar kandidaat-notaris was terwijl Mr [H] eerst ruim een jaar in de praktijk werkzaam was. Het hof is van oordeel dat, gezien de ervaring van de kandidaat-notaris, zij ten volle verantwoordelijk moet worden gehouden voor de vergissing die onder haar verantwoordelijkheid door mr. [H] is gemaakt. Het hof is daarom van oordeel dat dit onderdeel van de klacht, voor zover het tot de notaris is gericht, ongegrond moet worden verklaard.
Aangezien de kandidaat-notaris, ook in tweede instantie, nadat klaagster haar had benaderd, zonder nader onderzoek heeft volgehouden dat het percentage in de genoemde brief correct was, is het hof van oordeel dat dit onderdeel van de klacht jegens de kandidaat-notaris gegrond is. Het hof rekent het de kandidaat-notaris aan dat zij, naar aanleiding van de mededelingen van klaagster, geen enkel onderzoek heeft gedaan, doch is blijven uitgaan van de juistheid van de eerdergenoemde brief en zal haar hiervoor de maatregel van waarschuwing opleggen.
7.2. Wat betreft de door klaagster ervaren bejegening is het hof van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de notarissen zich jegens klaagster onbetamelijk hebben gedragen, ook al begrijpt het hof dat zulks in de perceptie van klaagster het geval is geweest. Het hof is van oordeel dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.
7.3. Ten slotte overweegt het hof ten aanzien van het onderdeel van de klacht waarin de notaris wordt verweten dat hij klaagsters brief van 20 april 2004 niet heeft beantwoord, dat dit klachtonderdeel gegrond is nu het hof niet gebleken is van een antwoord. De notaris zal geen maatregel worden opgelegd, omdat het hof niet is gebleken dat klaagster hem op enige wijze heeft herinnerd aan deze brief, hoewel dit de notaris er toe had kunnen brengen onverwijld zijn verzuim te herstellen.
7.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
7.5. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing met uitzondering van de feiten en opnieuw rechtdoende:
- verklaart het onderdeel van de klacht zoals omschreven in rubriek 7.1. jegens de kandidaat-notaris gegrond en legt haar hiervoor de maatregel van waarschuwing op;
- verklaart het onderdeel van de klacht zoals omschreven in rubriek 7.3. jegens de notaris gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, P.J.N. van Os en F.A.A. Duynstee en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 22 maart 2007 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN
TE ARNHEM
Beslissing van de Kamer van Toezicht te Arnhem in de zaak van:
[X],
wonende te [plaats],
klaagster
Prof. mr. [Y],
voorheen notaris, te [plaats]
thans kandidaat-notaris, te [plaats]
en
mr. [Z],
voorheen kandidaat-notaris, te [plaats].
1. Het verloop van de procedure.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- De brief met bijlagen van klaagster van 8 november 2005 waarbij een klacht wordt ingediend tegen notaris Prof. mr. [Y] (verder te noemen: de notaris) en kandidaat-notaris mr. [Z] (verder te noemen: de kandidaat-notaris);
- de brief van de notaris van 9 december 2005, waarin hij verwijst naar zijn brief aan klaagster van 19 februari 2004.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van de Kamer van 10 april 2006. Klaagster en verweerders zijn in persoon verschenen.
In 2001 is mevrouw I.J.T.M. [M] overleden. In haar testament heeft zij (onder meer) klaagster als erfgenaam aangewezen. In een brief van een thans oud-medewerker van het notariskantoor van de notaris en de kandidaat-notaris aan klaagster is vermeld dat klaagster ingevolge genoemd testament recht heeft op 22% van eenderde deel van de nalatenschap. Deze stelling heeft de kandidaat-notaris in een later gesprek met klaagster niet gecorrigeerd. De afwikkeling van de nalatenschap heeft vervolgens plaatsgevonden door de executeurs. De notaris en de kandidaat-notaris zijn hier niet bij betrokken geweest. De afwikkeling van de nalatenschap heeft ongeveer 2 à 3 jaar in beslag genomen waarna de uiteindelijke verdeling heeft plaatsgevonden. Op het moment van de verdeling werd klaagster duidelijk dat zij niet 22% maar 5,5% van eenderde deel van de nalatenschap zou ontvangen.
3. De klacht en het verweer daartegen.
3.1. Klaagster verwijt de notaris en de kandidaat-notaris dat zij onzorgvuldig hebben gehandeld door aanvankelijk in een officieel schrijven aan klaagster en later mondeling een onjuist percentage te melden met betrekking tot hetgeen klaagster zou ontvangen uit de nalatenschap van mevrouw [M]. Als gevolg hiervan zijn bij klaagster verwachtingen gewekt die uiteindelijk niet waargemaakt konden worden. Klaagster is van mening dat zij op een officieel schrijven van de notaris of de kandidaat-notaris moet kunnen vertrouwen. Nu dit niet zo bleek te zijn, is het vertrouwen dat klaagster in het notarisambt had geschonden, aldus klaagster.
Daarnaast stelt klaagster dat zij, toen zij de gemaakte fout bij het notariskantoor ter sprake bracht, met een denigrerende houding tegemoet is getreden.
3.2 De notaris en de kandidaat-notaris hebben tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd. De notaris en de kandidaat-notaris hebben erkend dat er in een schrijven aan klaagster een fout is gemaakt door een oud-medewerker van hun notariskantoor. De notaris en de kandidaat-notaris betreuren deze gang van zaken. Te meer nu sprake is van een ongebruikelijke situatie waarbij, met inachtneming van de wens van de erflater en met instemming van klaagster, geen kopie van het testament aan klaagster is verzonden, waardoor de vergissing niet direct duidelijk was. Voorts heeft de afwikkeling van de nalatenschap niet met behulp van de notaris of de kandidaat-notaris plaatsgevonden maar door de executeurs, waardoor de vergissing niet eerder aan het licht is gekomen dan nadat de afhandeling van de nalatenschap rond was, aldus de notaris en de kandidaat-notaris.
De notaris en de kandidaat-notaris stellen daarbij nog dat uit het dossier van de nalatenschap is gebleken dat de bij klaagster opgewekte verwachtingen niet enkel zijn gebaseerd op de correspondentie van hun notariskantoor maar ook op uitlatingen door de overledene zelf.
Ten slotte stellen de notaris en de kandidaat-notaris dat zij klaagster iedere keer ruim de gelegenheid hebben gegeven en ook de tijd hebben genomen om op de kwestie in te gaan.
4. De beoordeling van de klacht.
4.1. Ingevolge artikel 98, eerste lid, van de Wet op het notarisambt zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrecht onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen en kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De Kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris en / of kandidaat-notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 De Kamer overweegt als volgt. De notaris en de kandidaat-notaris hebben, in een brief van 19 februari 2004 van de notaris aan klaagster en in hun verweer, erkend dat er in een brief van hun notariskantoor aan klaagster een fout is gemaakt. Deze fout is in een later gesprek tussen klaagster en de kandidaat-notaris niet hersteld. Niet in geschil is dat de notaris en de kandidaat-notaris hiervoor verantwoordelijk zijn. De Kamer is van oordeel dat de notaris en de kandidaat-notaris door het maken van deze fout, niet de zorg hebben betracht die van hen mocht worden verwacht.
4.3 De klacht gericht tegen genoemde onzorgvuldigheid is dus gegrond. Voor een tuchtrechtelijke maatregel is echter geen aanleiding. De notaris en de kandidaat-notaris hebben hun fout onmiddellijk toegegeven en kenbaar gemaakt dat zij de gang van zaken ernstig betreuren en hun excuses aangeboden voor de gemaakte fout.
4.4 Voor zover klaagster klaagt over de wijze waarop zij bij het ter sprake brengen van de fout door de notaris en de kandidaat-notaris tegemoet is getreden, overweegt de Kamer als volgt. Onvoldoende is gebleken dat de notaris en / of de kandidaat-notaris in deze niet hebben gehandeld als een behoorlijk notaris en / of kandidaat-notaris betaamt. Klaagster is voldoende gelegenheid geboden met de notaris en / of de kandidaat-notaris van gedachte te wisselen. Niet is gebleken dat de bejegening in dat opzicht niet correct is geweest. Gelet hierop is de klacht hiertegen ongegrond.
verklaart de klacht inzake de onzorgvuldigheid tegen notaris en de kandidaat-notaris gegrond, maar acht geen termen aanwezig de notaris en / of de kandidaat-notaris een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.P.M. Kester, plv. voorzitter, mr. J.H.H. Misdorp, lid, mr. R.F.M. Brugman, mr. J.G.T.M. Castrop en E. Bos plv. leden en in tegenwoordigheid van mr. W.E.M. van Erp, plv. secretaris, uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2006.