ECLI:NL:GHAMS:2007:BB1453

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/2007 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing Kamer van Toezicht over de Notarissen inzake klacht tegen kandidaat-notaris

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Kamer van Toezicht over de Notarissen. De appellant, hierna klager genoemd, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Kamer van Toezicht van 13 december 2006, waarin de klacht tegen de kandidaat-notaris ongegrond was verklaard. Klager had zijn verzoekschrift aangevuld met verschillende brieven en stelde dat de kandidaat-notaris hem niet de informatie had gegeven waarop hij als erfgenaam recht had. Hij beschuldigde de kandidaat-notaris ervan hem onder druk te zetten om de akte van verdeling te ondertekenen door te dreigen met een testamentaire sanctie. De kandidaat-notaris verweerde zich door te stellen dat de informatie steeds beschikbaar was en dat klager niet gebruik had gemaakt van de mogelijkheden die zijn broer hem bood om inzage te krijgen in de administratie.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de Kamer van Toezicht waren vastgesteld en heeft geoordeeld dat de kandidaat-notaris adequaat had gereageerd op de verzoeken van klager. Het hof oordeelde dat de kandidaat-notaris niet kon worden verweten dat zij klager niet had voorzien van de gewenste informatie, aangezien deze informatie via klagers broer beschikbaar was. Ook het verwijt dat de kandidaat-notaris klager onder druk had gezet, werd door het hof ongegrond verklaard. Het hof concludeerde dat de kandidaat-notaris binnen de grenzen van haar taak had gehandeld en dat de klacht in beide onderdelen ongegrond was. De beslissing van het hof was om het beroep van klager te verwerpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BIJ VERVROEGING
Beslissing van 19 juli 2007 in de zaak onder rekestnummer 13/2007 NOT van:
[naam],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
tegen
MR. [naam],
kandidaat-notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. G.L. Maaldrink
1.Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder te noemen klager, is bij een op 5 januari 2007 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ’s-Gravenhage, hierna te noemen de kamer, van
13 december 2006, waarbij de klacht tegen geïntimeerde, hierna te noemen de kandidaat-notaris, ongegrond is verklaard. Klager heeft zijn verzoekschrift aangevuld bij brieven ingekomen op 9 januari 2007, 13 maart 2007 en
19 april 2007. Van de zijde van de kandidaat-notaris is op 14 februari 2007 een verweerschrift - met één bijlage- ingekomen.
1.2. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 14 juni 2007. Klager, de kandidaat-notaris en de gemachtigde van de kandidaat-notaris zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd, klager en de gemachtigde aan de hand van pleitnotities.
2. De stukken van de gedingen
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
Klager verwijt de kandidaat-notaris dat zij hem niet de informatie heeft gegeven waarop hij, als erfgenaam, recht heeft. Op geen van de door of namens klager gedane informatieverzoeken is door de kandidaat-notaris adequaat gereageerd, aldus klager. Het was de kandidaat-notaris òf niet duidelijk welke stukken bedoeld werden òf zij verwees klager naar zijn broer òf zij stuurde klager andere stukken toe dan haar was gevraagd. Daarnaast verwijt klager de kandidaat-notaris dat zij hem onder druk heeft gezet om de akte van verdeling te ondertekenen, door te dreigen met een testamentaire sanctie. Klager stelt dat hij, door mede-ondertekening van de brief van 25 november 2005, heeft berust in het testament, zodat het niet nodig was te dreigen met eerdergenoemde sanctie.
5. Het standpunt van de kandidaat-notaris
5.1. De kandidaat-notaris verweert zich als volgt:
De informatie waar klager om verzocht is steeds voor hem beschikbaar geweest. De broer van klager, [naam], verzorgde de boedeladministratie en de administratie van klagers moeder sinds het overlijden van zijn vader. Tevens beschikte klagers broer over de administratie van vóór het overlijden van klagers vader. Klagers broer heeft steeds verklaard dat de gehele administratie beschikbaar was voor klager en diens gemachtigden. Ook liet klagers broer de kandidaat-notaris weten dat de familie niet via kostbare inschakeling van de kandidaat-notaris correspondentie wenste te voeren over diverse stukken uit genoemde administratie. Dit heeft de kandidaat-notaris klager ook laten weten, onder meer bij brief van 6 januari 2006. Steeds als klager een vraag stelde aan de kandidaat-notaris heeft zij deze vraag doorgegeven aan klagers broer. De kandidaat-notaris stelt dat, indien dit niet altijd tot het gewenste resultaat heeft geleid, dit haar niet verweten kan worden. Ten slotte stelt de kandidaat-notaris dat zij klager en zijn adviseurs herhaaldelijk heeft aangeboden om op haar kantoor te komen voor een bespreking.
5.2. Van de zijde van de kandidaat-notaris wordt met betrekking tot de behandeling van de zaak door de kamer nog aangevoerd dat de behandeling van het verzet door klager tegen de voorzittersbeschikking die in deze zaak genomen was, geheel ten onrechte buiten de kandidaat-notaris om is gegaan. De kandidaat-notaris stelt dat een dergelijke behandeling zonder de kandidaat-notaris de gelegenheid te bieden verweer te voeren en zonder haar in de gelegenheid te stellen bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn en te worden gehoord, strijd oplevert met fundamentele beginselen van een behoorlijke procesorde.
6. De beoordeling
6.1. Het is het hof gebleken dat de kandidaat-notaris in de nalatenschap van klagers vader een beperkte taak uitvoerde. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de boedeladministratie werd verzorgd door klagers broer. Ook heeft de kandidaat-notaris onweersproken gesteld dat zij de opdracht had gekregen van klagers broer, namens de familie, om uit kostenoverwegingen niet alle correspondentie via haar te laten lopen. Binnen deze grenzen kan het hof niet anders oordelen dan dat de kandidaat-notaris adequaat op de verzoeken van klager heeft gereageerd. De administratie is steeds via klagers broer beschikbaar geweest voor inzage door klager en/of diens gemachtigden. Dat klager hiervan, om hem moverende redenen, geen gebruik heeft willen maken komt voor zijn eigen rekening en kan de kandidaat-notaris niet worden aangerekend, nu zij niet degene was die de (boedel)administratie voerde. Wat betreft het verzoek om een boedelbeschrijving volgt het hof klager in zoverre dat hij gevraagd heeft om een boedelbeschrijving terwijl de kandidaat-notaris hem heeft verwezen naar het concept van de successieaangifte waarover een andere gemachtigde van klager, notaris Kock, beschikte, zonder duidelijk te maken dat die aangifte als de boedelbeschrijving moest worden beschouwd. Het hof is echter van oordeel dat dit weliswaar duidelijker had gekund, doch niet dermate onzorgvuldig is dat van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan worden gesproken. Het hof is dan ook van oordeel dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.
6.2. Ten aanzien van het tweede onderdeel van de klacht, waarin klager de kandidaat-notaris verwijt dat zij herhaaldelijk een testamentaire sanctie tegen hem heeft ingeroepen, overweegt het hof het volgende. De kandidaat-notaris heeft, onder verwijzing naar een passage in het testament van klagers vader, klager herhaaldelijk verzocht mee te werken aan de ondertekening van de akte waarbij onder meer de in de bewuste passage bedoelde legaten werden afgegeven. Klager stelt dat het voldoende was dat hij een namens hem door notaris Kock aan de notaris geschreven brief van 25 november 2006 heeft medeondertekend, waaruit zou blijken dat hij de bedoelde legaten niet met een beroep op zijn legitieme portie zal aantasten. Deze stelling van klager gaat niet op nu klager weliswaar de brief van 25 november 2006 heeft medeondertekend, maar de daarin vervatte verklaring omtrent zijn medewerking niet is gevolgd door het daadwerkelijk meewerken aan de afgifte van de legaten. De kandidaat-notaris kan dan ook niet verweten worden dat zij klager herhaaldelijk op de passage uit het testament gewezen heeft. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
6.3. Wat betreft de gang van zaken in eerste aanleg, het verwijt dat de kamer niet tevens de kandidaat-notaris in de door klager aangegane verzetprocedure heeft gehoord, is het hof van oordeel dat de kamer juist heeft gehandeld. Bij deze behandeling gaat het slechts om de ontvankelijkheid van de klacht en komt de klacht als zondanig niet inhoudelijk aan de orde , zodat een eventueel weerwoord van de notaris nog niet ter zake doet, net zo min als dat weerwoord ter zake deed bij de voorbereiding van de voorzittersbeschikking.
6.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.5. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, J.C.W. Rang en P.J.N. van Os en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 19 juli 2007 door de rolraadsheer.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’s­Gravenhage
Beslissing d.d. 13 december 2006 inzake de klacht onder nummer 06­14 van:
[naam],
wonende te [plaats],
hierna ook te noemen: klager,
tegen
mr [naam],
kandidaat­notaris te [plaats],
hierna ook te noemen: de kandidaat­notaris.
advocaat mr G.L. Maaldrink te ’s­Gravenhage.
De procedure
De Kamer heeft kennisgenomen van:
? de klacht met bijlagen, ingekomen op 13 april 2006 en aangevuld bij brief van 24 april 2006;
? het antwoord van de kandidaat-notaris;
? de repliek van klager;
? de dupliek van de kandidaat-notaris.
Bij beslissing van 19 juli 2006 heeft de fungerend voorzitter, mr R.J. Paris, de klacht als kennelijk niet­ontvankelijk afgewezen.
Bij beslissing van 11 oktober 2006 heeft de Kamer het verzet van klager tegen de beslissing van de fungerend voorzitter ­ als niet kennelijk ongegrond ­ gegrond verklaard en de mondelinge behandeling van de klacht aangehouden tot een nader te bepalen zitting.
De mondelinge behandeling heeft vervolgens plaatsgevonden op 15 november 2006. Daarbij waren aanwezig klager en de kandidaat­notaris, vergezeld van haar advocaat.
Partijen hebben gepleit conform hun in kopie aan deze beslissing gehechte pleitaantekeningen.
Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt.
De feiten
1. De vader van klager, [naam] [hierna ook: de erflater], heeft bij testament d.d. 7 december 1993 opgemaakt door oud-notaris mr [naam] te [plaats], zijn echtgenote, [naam] en hun drie kinderen [klager en zijn twee broers] tot erfgenamen van de nalatenschap benoemd. De vader is overleden op 21 februari 2005 te [plaats].
2. Eén van de twee broers van klager, [naam] [hierna: de broer], treedt op als gevolmachtigde voor de andere broer, [naam], en hun moeder. In die hoedanigheid beschikt de broer over alle administratie van de ouders van klager van vóór het overlijden van de vader. Klager heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard, terwijl de overige drie erfgenamen de nalatenschap zuiver hebben aanvaard.
3. De afwikkeling van de nalatenschap is ­ op verzoek van de broer ­ door de kandidaat­notaris ter hand genomen blijkens haar brief van 26 mei 2005 aan klager.
4. Bij brief van 14 oktober 2005 heeft de kandidaat­notaris klager aangemaand om de boedelvolmacht aan zijn moeder te ondertekenen, zulks onder verwijzing naar een passage uit het testament van erflater. Deze passage houdt ­ zakelijk weergegeven ­ in, dat indien een legitimaris niet binnen drie maanden na daartoe te zijn aangemaand, heeft meegewerkt aan de uitvoering van het testament, diens erfdeel wordt beperkt tot de aan hem toekomende legitieme portie.
5. Bij brief van 21 december 2005 heeft de advocaat van klager aan de kandidaat­notaris verzocht om afgifte van een kopie van [1] de successieaangifte en van [2] de [herziene] voorlopige aanslag I.B. 2004 d.d. 22 juni 2005. In antwoord daarop heeft de kandidaat­notaris in haar brief van 6 januari 2006 klager [en zijn advocaat] voor deze en overige stukken verwezen naar klagers broer, die alle administratie van de nalatenschap bij hem ten kantore voor inzage en/of afgifte kopie ter beschikking heeft. Haar eventuele tussenkomst in deze achtte zij daarom niet nodig.
6. Bij brief van 6 maart 2006 heeft de advocaat van klager aan de kandidaat­notaris te kennen gegeven dat klager bepaalde stukken nog steeds niet heeft ontvangen van zijn broer, hoewel hij hem herhaaldelijk daarom heeft verzocht.
7. Klager heeft tot nu toe geweigerd om de akte van verdeling mede te ondertekenen.
De klacht
1. Klager verwijt de kandidaat­notaris dat hij ­ ondanks diverse verzoeken van zijn kant via zijn advocaten ­ van haar niet de informatie krijgt waar hij recht op heeft of dat zij niet meewerkt om hem die informatie te doen verschaffen. Hierdoor wordt hij als erfgenaam benadeeld.
2. Daarnaast verwijt klager de kandidaat­notaris dat zij hem onder druk heeft gezet om de akte van verdeling te ondertekenen door te dreigen met tenuitvoerlegging van een testamentaire sanctie.
Het verweer
De kandidaat­notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna ­ voor zover nodig ­ zal worden besproken.
De beoordeling van de klacht
De Kamer stelt voorop dat klager naast bovengenoemde hoofdpunten in de loop van de procedure nog tal van andere bezwaren naar voren heeft gebracht, die ­ naar het de Kamer voorkomt ­ alle voortkomen uit ernstig verstoorde verhoudingen binnen familieverband, met aan de ene kant klagers moeder en broers en aan de andere kant klager.
Zo is klager bevreesd dat uit de nalatenschap alsnog een grote schuld zal voortkomen doch vermoedt hij anderzijds dat de familie spaargeld van vader bewust buiten de nalatenschap ­ en dus wetenschap van klager ­ heeft gehouden.
Klager vermoedt meer in het algemeen ongerechtigheden bij de afwikkeling van de nalatenschap, welke zijn vader nooit zou hebben gedoogd en waarvan hij [klager] persoonlijk ook de nadelige gevolgen vreest te ondervinden.
Gevraagd evenwel naar de precieze aard van die ongerechtigheden erkent klager dat hij in het geheel niet weet waarnaar hij precies zoeken moet, weshalve hij ook van de hem inmiddels aangeboden volledige financiële administratie van zijn ouders [zie hieronder] geen daadwerkelijk gebruikmaakt. Naar het oordeel van de Kamer heeft de kandidaat­notaris onder die omstandigheden terecht geweigerd bij het voor klager toegankelijk maken van die administratie behulpzaam te zijn, nu dit de haar opgedragen notariële taak verre te buiten zou gaan.
Blijven derhalve ter bespreking over de twee klachtonderdelen die hierboven onder het kopje “De klacht” zijn vermeld en die door klager ter zitting als zijn voornaamste bezwaren zijn benoemd.
Klachtonderdeel 1
De Kamer is van oordeel dat de kandidaat­notaris niet kan worden verweten, dat zij klager niet heeft voorzien van de door klager gewenste informatie, reeds omdat zij daarover nu eenmaal niet beschikte.
De Kamer neemt daarbij met name in aanmerking dat de kandidaat­notaris klager voor de door hem gewenste informatie telkenmale heeft verwezen naar klagers broer, [naam], die de financiële administratie van hun beider ouders vanaf 1973 heeft verzorgd en die zich bereid heeft verklaard klager en/of diens advocaat hierin inzage te geven. Dat klager aanvankelijk geen gebruik heeft gemaakt dan wel willen maken van het aanbod van zijn broer en dat klager vervolgens na daartoe gedaan verzoek bij de broer niet alle door hem gewenste informatie heeft verkregen, kan niet aan de kandidaat­notaris worden verweten. Daar waar zij in staat was haar medewerking aan klager te verlenen in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap, heeft zij naar het oordeel van de Kamer al het nodige gedaan. Voor het overige heeft zij de erfgenamen naar behoren geïnformeerd over de afwikkeling van de nalatenschap.
Klachtonderdeel 2
Voorts kan niet aan de kandidaat­notaris verweten worden dat zij klager heeft gewezen op de hiervoor onder feit 4 genoemde clausule in het testament. Voormelde aanwijzing paste immers bij haar werkzaamheden tot afwikkeling van de nalatenschap.
De klacht is op grond van het vorenoverwogene in beide onderdelen ongegrond.
De Kamer verwerpt overigens het ter zitting door de advocaat van de kandidaat­notaris gedane beklag dat de Kamer niet tevens de kandidaat­notaris in de door klager aangegane verzetprocedure heeft gehoord.
Ingevolge de Wet op het notarisambt [Wna] kan de Kamer zonder nader onderzoek een bij haar ingesteld verzet ongegrond verklaren, indien zij van oordeel is dat de klacht kennelijk niet­ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is. De Kamer dient klager echter wel over diens verzet te horen indien hij daarom heeft verzocht. De Wna voorziet daarbij niet in het tevens horen van de wederpartij. Indien de Kamer vervolgens van oordeel is dat het verzet gegrond is, neemt zij de klacht in verdere behandeling en hoort zij alle partijen over de klacht, hetgeen in deze zaak is geschied.
De beslissing
De Kamer voornoemd:
verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs R.G. Kok, voorzitter, G.H.I.J. Hage, R. van der Galiën, J.Z. Moree en N.P.C. van Wijk, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr A. Saab, in het openbaar uitgesproken op 13 december 2006.
Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.