ECLI:NL:GHAMS:2007:BB3118
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A.D.R.M. Boumans
- A. Bockwinkel
- F.O. van Manen
- Rechtspraak.nl
Hoofdelijkheid en kwijting in geldleningsovereenkomst tussen ex-echtgenoten en bank
In deze zaak gaat het om een geldleningsovereenkomst die in 2001 is gesloten tussen de bank en [geïntimeerde] en zijn ex-echtgenote. Beide partijen hebben zich hoofdelijk verbonden voor de terugbetaling van de lening. Na het niet nakomen van de betalingsverplichtingen door [geïntimeerde] en zijn ex-echtgenote, heeft de bank de vordering uit handen gegeven aan een incassogemachtigde. [Geïntimeerde] heeft een deel van de schuld voldaan, maar de bank heeft een regeling getroffen met zijn ex-echtgenote, waarbij zij een deel van de schuld zou betalen en het restant zou worden kwijtgescholden. De bank vorderde vervolgens het openstaande bedrag van [geïntimeerde].
De kantonrechter heeft de vordering van de bank in eerste instantie afgewezen, maar de bank is in hoger beroep gegaan. In het hoger beroep heeft de bank drie grieven aangevoerd. De eerste grief betreft de comparitie van partijen die door de kantonrechter was gelast, terwijl [geïntimeerde] geen conclusie van antwoord had ingediend. Het hof oordeelt dat de rechter vrij is om in elke fase van het proces een comparitie te gelasten indien dit voor de beoordeling van de zaak gewenst is.
De tweede en derde grief van de bank zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de bank op de hoogte was van de afspraak tussen [geïntimeerde] en zijn ex-echtgenote over de verdeling van de schuld. Het hof oordeelt dat de bank niet de bedoeling had om ook [geïntimeerde] finale kwijting te verlenen, en dat [geïntimeerde] niet op de kwijting mocht vertrouwen. Het hof bekrachtigt het vonnis van 24 augustus 2005 en vernietigt het vonnis van 9 november 2005, waarbij [geïntimeerde] wordt veroordeeld om het openstaande bedrag van € 4.937,49 aan de bank te betalen, vermeerderd met rente.