ERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 13 december 2007 in de zaak onder rekestnummer 414/07 NOT van:
MR. [X],
notaris te [plaats],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. I.P. Riet
MR. M.J.W. VAN INGEN,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
de naamloze vennootschap Orion Capital N.V. in liquidatie,
kantoorhoudend te ‘s-Hertogenbosch,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 16 april 2007 ingekomen een verzoekschrift – met bijlagen – van de zijde van appellant, verder te noemen de notaris, waarbij hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Arnhem, verder te noemen de kamer, van 22 maart 2007, waarbij de klacht van geïntimeerde, verder te noemen klager, gedeeltelijk gegrond is verklaard onder oplegging van de maatregel van berisping en voor het overige ongegrond.
1.2. Van de zijde van de notaris is per faxbericht op 14 juni 2007 een aanvullend verzoekschrift – met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Op 5 juli 2007 is van de zijde van klager een verweerschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Op 18 september 2007 is van de zijde van klager een faxbericht ter griffie van het hof ingekomen, waarin klager het hof mededeelt niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.5. Bij faxbericht van 4 oktober 2007 heeft de notaris nog enkele producties overgelegd.
1.6. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 11 oktober 2007. De notaris en zijn gemachtigde zijn verschenen. Zij hebben het woord gevoerd, de gemachtigde aan de hand van een pleitnota.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
4.1. De klacht betreft het optreden van de notaris bij de executie van het woonhuis aan de Nieuweweg 5 te Renkum. Klager verwijt de notaris dat hij veilingadvertenties heeft geplaatst die niet vermelden dat de mogelijkheid bestaat voorafgaand aan de veiling onderhands te bieden
4.2. De notaris wordt voorts verweten dat hij de biedingen niet onverwijld heeft doorgezonden aan de geëxecuteerde zoals de wet voorschrijft en ook na sommatie nog weigert de biedingen te verschaffen.
4.3. Klager verwijt de notaris tevens dat hij de executant wel over de biedingen heeft geïnformeerd.
4.4. Eveneens wordt de notaris verweten dat hij zijn functie van openbaar ambtenaar volstrekt uit het oog heeft verloren en dat hij vooringenomen is.
4.5. Ook verwijt klager de notaris dat hij bieders, die zich binnen de termijn hebben gemeld, niet heeft geïnformeerd en aldus zijn taak heeft veronachtzaamd. Zo zou de notaris een gegadigde niet hebben gemeld dat er een mogelijkheid is om na ommekomst van de termijn nog biedingen te doen of op de zitting een hoger bod uit te brengen.
4.6. Buitendien wordt de notaris verweten dat hij, in weerwil van zijn bekendheid met het feit dat de executant zijn rechten als separatist was verloren, geweigerd heeft klager te bevestigen de verkoop van de onroerende zaak te staken.
4.7. Ten slotte verwijt klager de notaris dat hij het plotseling tot zijn taak heeft gerekend in het belang van de boedel een opbrengst te genereren, waartoe hij niet was uitgerust of was aangesteld.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris betwist de stellingen van klager gedeeltelijk en verweert zich als volgt.
5.2. De notaris heeft erkend dat hij in de twee veilingadvertenties zelf niet conform het bepaalde in artikel 547 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv) heeft opgenomen, dat tot veertien dagen vóór de voor de verkoop bepaalde dag ondershands kon worden geboden, maar stelt dat hij dat hij dat wel heeft gedaan in de uitvoerige publicatie over de voorgenomen veiling op het internet via www.veilingnotaris.nl. In dat verband heeft de notaris er op gewezen dat hij aldus materieel heeft voldaan aan het wettelijk voorschrift, omdat de internetpublicatie dient beschouwd te worden als het verlengde van de veilingadvertentie.
5.3. De notaris heeft voorts betoogd dat hij niet partijdig heeft gehandeld, aangezien hij klager op de hoogte heeft gehouden over de gedane biedingen. Hij heeft klager echter geen afschrift ter hand gesteld van de biedingen.
5.4. Ten aanzien van het vierde klachtonderdeel heeft de notaris naar voren gebracht dat dit onderdeel vrijwel samenvalt met klachtonderdelen 2en 3. De notaris betwist dat hij tekortgeschoten is in zijn plicht tot voorlichting.
5.5. Ook betwist de notaris dat hij zijn taak veronachtzaamd heeft door bieders die zich binnen de termijn hebben gemeld niet te informeren. Voor zover klager hiermee heeft bedoeld dat de notaris telefonisch een gegadigde zou hebben meegedeeld dat de termijn voor biedingen was verstreken, dan weet de notaris niet op welk gesprek klager doelt, noch op welke datum dit gesprek zou hebben plaats gevonden.
5.6. Met betrekking tot het verwijt van klager dat hij geweigerd zou hebben te bevestigen de verkoop van het onderpand te staken, terwijl hij wist dat de executant zijn rechten als separatist had verloren, is de notaris van mening dat hem geen verwijt treft omdat hij na de sommatie van klager zich meteen heeft gewend tot het Notarieel Juridisch Bureau teneinde advies in te winnen. Op grond van dat advies heeft hij zich gerefereerd aan de beslissing van de voorzieningenrechter.
5.7. Ten aanzien van het laatste klachtonderdeel heeft de notaris betoogd dat zijn handelen gericht was op het bereiken van een zo hoog mogelijke opbrengst voor de onroerende zaak, hetgeen zowel in het belang van de eigenaresse van het te veilen object, als in het belang van klager was.
6.1. Het hof is van oordeel – anders dan de kamer – dat het eerste klachtonderdeel terecht door klager naar voren is gebracht.
In dat verband zijn de navolgende wettelijke bepalingen van belang:
Artikel 516 lid 1 Rv:
“Geen verkoop zal kunnen plaats vinden dan na verloop van dertig dagen, nadat zij door aanplakking volgens plaatselijk gebruik en door aankondiging in een plaatselijk verspreid dagblad zal zijn bekend gemaakt.”
Artikel 547 lid 2 Rv:
In de in artikel 516 bedoelde aanplakking en aankondiging dient tevens te zijn opgenomen dat tot veertien dagen vóór de voor de verkoop bepaalde dag ondershands op de te executeren zaken kan worden geboden bij een aan de notaris gericht geschrift.”
Deze bepalingen schrijven dwingendrechtelijk voor dat in de aankondiging van een openbare verkoop in een plaatselijk dagblad moet zijn opgenomen en dat tot veertien dagen vóór de verkoop ondershands kan worden geboden op te executeren zaak door middel van een brief gericht aan de notaris. Hieruit volgt dat een publicatie op het internet slechts gekwalificeerd kan worden als een aanvulling op de verplichte aankondiging van de verkoop in een plaatselijk verspreid dagblad maar dat met uitsluitend vermelding van de mogelijkheid van ondershands bieden op internet niet voldaan is aan het voorschrift van artikel 547 lid 2 Rv. Nu de notaris heeft nagelaten in de wel door hem geplaatste veilingadvertenties de desbetreffende mededeling op te nemen, heeft hij in strijd met de wet en derhalve onjuist gehandeld. Het hof acht het klachtonderdeel gegrond.
6.2. Het tweede en derde klachtonderdeel zal het hof gezamenlijk behandelen omdat beide klachtonderdelen zo nauw met elkaar samenhangen dat zulks een gezamenlijke behandeling rechtvaardigt. Het hof is van oordeel dat klager ook deze klachtonderdelen terecht heeft voorgedragen. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat klager als het ware achter de feiten aan bleef lopen omdat de notaris hem niet onverwijld op de hoogte heeft gebracht van de biedingen, laat staan dat hij hem een afschrift hiervan heeft verstrekt, zoals artikel 547 lid 3 Rv voorschrijft. Het had op de weg van de notaris gelegen zowel klager als de eigenaresse gelijktijdig op de hoogte te brengen van de uitgebrachte biedingen. Door dit niet te doen heeft de notaris de schijn gewekt de belangen van de eigenaresse te laten prevaleren boven die van klager. De notaris heeft aldus niet gehandeld zoals van een notaris mag worden verlangd. De klacht is dus gegrond.
6.3. Naar het oordeel van het hof mist het vierde klachtonderdeel zelfstandige betekenis omdat het klachtonderdeel onvoldoende is onderbouwd.
6.4. Het klachtonderdeel ten aanzien van de telefonische informatie treft geen doel. Het hof is van oordeel dat klager niet heeft aangetoond om welk specifiek geval het gaat. Het klachtonderdeel is ongegrond.
6.5. Het hof is van oordeel dat ook het zesde klachtonderdeel terecht door klager is voorgedragen. Het hof overweegt daarbij dat klager de notaris bij brief van 16 mei 2006 heeft gemeld dat hij de nietigheid heeft ingeroepen van het hypotheekrecht dat de notaris wilde gaan executeren. Op dat moment was de notaris gewaarschuwd dat er, op zijn minst genomen, twijfels bestonden over de geldigheid van het hypotheekrecht. Verder valt uit de brief van de notaris van 19 mei 2006 aan klager af te leiden dat hij bekend was met de door klager gestelde termijn op grond van het bepaalde in artikel 58 Faillissementswet van één maand tot 1 juni 2006, waarbinnen de eigenaresse het pand diende te hebben verkocht, terwijl de notaris ook wist dat de eigenaresse de rechter-commissaris had verzocht die termijn te verlengen. Op grond daarvan had de notaris zijn executiewerkzaamheden onverwijld dienen op te schorten totdat door middel van een rechterlijke tussenkomst zekerheid was verkregen over de rechtmatigheid van (de voortgang van) de executie. Door daartoe pas over te gaan nadat hij bij brief van 19 juni 2006 van het Notarieel Juridisch Bureau het advies had gekregen zich te conformeren aan het oordeel van de voorzieningenrechter, heeft de notaris niet gehandeld zoals van een notaris mocht worden verlangd. De klacht is gegrond.
6.6. Het hof is van oordeel dat het zevende klachtonderdeel naast de andere door de klager aangevoerde klachten geen zelfstandige betekenis heeft. Het hof zal op de klacht niet nader ingaan, waarbij het hof in het algemeen wel opmerkt dat het de taak is van een notaris een zo hoog mogelijke executieopbrengst te behalen.
6.7. Nu het hof – anders dan de kamer - ook het eerste klachtonderdeel gegrond heeft bevonden kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven. Het hof zal de beslissing van de kamer vernietigen, behoudens de daarin vervatte vermelding van de feiten. Het hof ziet, ondanks de gegrondverklaring zoals genoemd onder 6.1. geen reden om de notaris een andere – zwaardere - maatregel op te leggen dan de maatregel van berisping.
6.8. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.9. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing van de kamer behoudens de daarin vervatte vermelding van de feiten en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klachtonderdelen zoals genoemd in 6.1., 6.2. en 6.5. gegrond;
- legt aan de notaris de maatregel van berisping op;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A Stille, A.M.A. Verscheure en P.J.N. van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 13 december 2007 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN
TE ARNHEM
Beslissing van de Kamer van Toezicht te Arnhem
MR. M.J.W. VAN INGEN,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
de naamloze vennootschap Orion Capital N.V. in liquidatie,
kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch,
klager,
gemachtigde mr. W.A.A.J. Fick-Nolet te 's-Hertogenbosch,
MR. [X],
notaris te [plaats],
advocaat mr. S.V. Hardonk te Arnhem.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de brief van 19 juni 2006 met bijlagen van klager, verder ook te noemen
de curator, waarin de klacht tegen de notaris is neergelegd
- de brief van 21 juni 2006 met bijlagen van de notaris
- de brief van 9 augustus 2006 met bijlagen van de notaris
- de brief van 14 augustus 2006 met bijlage van de curator
- de brief van 15 augustus 2006 van de curator
- de brief van 22 september 2006 met bijlagen namens de notaris
- de brief van 28 september 2006 van de curator
- de brief van 3 januari 2007 met bijlagen van de curator
- de brief van 8 januari 2007 met bijlagen van de curator
- de brief van 12 januari 2007 met bijlagen van de notaris
- de brief van 9 februari 2007 met bijlagen namens de notaris
- de mondelinge behandeling van de klacht op 12 februari 2007.
2.1 Mr. S.G.M. Goedvriend, advocaat te Nijmegen, verder te noemen mr. Goedvriend, heeft op 3 oktober, 30 november en 6 december 2001 een drietal declaraties verzonden aan de naamloze vennootschap Orion Capital N.V. te Aarle-Rixtel, voor een totaalbedrag van Hfl. 93.597,42.
2.2 In november 2001 is een overeenkomst van geldlening gesloten tussen enerzijds mr. Goedvriend en zijn vennootschap Mr. S.G.M. Goedvriend B.V. en anderzijds Orion Capital N.V., waarbij aan de laatstgenoemde een bedrag van Hfl. 100.000,- is geleend.
2.3 Op 7 december 2001 heeft de directie van Orion Capital N.V. het besluit genomen tot het verlenen van een hypothecaire inschrijving van Hfl. 200.000,- ten laste van de vennootschap en ten gunste van Mr. S.G.M. Goedvriend B.V. Diezelfde dag is de hypotheekakte gepasseerd, waarbij een recht van tweede hypotheek is verleend op onder andere een pand aan de Nieuweweg 5 te Renkum.
2.4 In juli 2005 is Orion Capital N.V. ontbonden.
2.5 Op 27 september 2005 is tussen Mr. S.G.M. Goedvriend B.V. en de echtgenote van mr. Goedvriend mevrouw A.M.S. Nuij, verder te noemen Nuij, een overeenkomst gesloten, waarbij de B.V. haar vordering uit de hiervoor onder 2.2 genoemde overeenkomst van geldlening heeft verkocht en gecedeerd aan Nuij. Het recht van tweede hypotheek op onder meer het pand Nieuweweg 5 te Renkum is daarbij als nevenrecht overgegaan op Nuij.
2.6 Op 2 november 2005 is Orion Capital N.V. failliet verklaard met benoeming van de klager tot curator.
2.7 Bij brief van 6 januari 2006 heeft de curator de - aan het recht van tweede hypotheek ten grondslag liggende - overeenkomst van geldlening vernietigd wegens tegenstrijdig belang.
2.8 Op 9 maart 2006 heeft Nuij aan onder meer de eerste hypotheekhouder en de curator de aanzegging als bedoeld in art. 544 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) gedaan met betrekking tot het pand Nieuweweg 5 te Renkum.
2.9 De curator heeft daarop tegen Nuij een kort geding aanhangig gemaakt en met een beroep op de vernietigde overeenkomst van geldlening gevorderd dat Nuij de kadastrale inschrijving van het hypotheekrecht op het pand Nieuweweg 5 te Renkum zal doorhalen en de executie van het pand zal staken. Bij vonnis van de voorzieningenrechter te Arnhem van 2 mei 2006 is de vordering afgewezen.
2.10 De curator heeft vervolgens bij brief van 3 mei 2006 op de voet van art. 58 Faillissementswet (Fw.) aan Nuij een termijn gesteld van één maand waarbinnen zij het genoemde pand moet hebben verkocht.
2.11 Bij brief van 5 mei 2006 heeft mr. Goedvriend de notaris verzocht de executie van het pand ter hand te nemen.
2.12 Op 15 mei 2006 heeft de notaris in verband met de voorgenomen executie de curator verzocht hem inlichtingen te verstrekken en relevante stukken te sturen met betrekking tot het pand.
2.13 De curator heeft daarop de notaris bij brief van 16 mei 2006 onder meer het volgende geschreven:
"Ik vertrouw u ermee bekend dat ik in mijn hoedanigheid de nietigheid heb ingeroepen van het hypotheekrecht dat u stelt te willen gaan executeren. Dit hypotheekrecht is gebaseerd op vorderingen welke als strijdig met de wet naar mijn oordeel niet bestaan.
Dientengevolge handelt u onrechtmatig jegens de boedel en indien u tot executie van het hypotheekrecht overgaat in de wetenschap van het feit dat dit hypotheekrecht niet bestaat. Ik stel u hierbij dan ook aansprakelijk voor alle schade, hoe dan ook genaamd welke de boedel heeft geleden of zal lijden vanwege deze onrechtmatige executie."
2.14 Bij brief van 19 mei 2006 deelde de notaris de curator onder andere het volgende mee:
"De door u gestelde termijn is niet mogelijk. Ten eerste vanwege de voorbereiding etc. en ten tweede omdat de Wet termijnen stelt in het geval van een executie."
2.15 In deze zelfde periode heeft de notaris opdracht gegeven tot plaatsing van veilingadvertenties in de lokale dagbladen. Deze zijn op 26 mei en 27 mei 2006 verschenen. In de advertenties staat onder meer vermeld: "Voor informatie over dit object uitsluitend www.veilingnotaris.nl."
2.16 Op 23 mei 2006 heeft mr. Goedvriend, namens Nuij, de rechter-commissaris in het faillissement van Orion Capital N.V. verzocht om verlenging van de termijn ex art. 58 Fw.
2.17 Bij brief van 29 mei 2006 heeft de curator de notaris nogmaals laten weten dat de executie geen doorgang mocht vinden. Hij heeft de notaris er verder onder meer op gewezen dat van de ingekomen biedingen onverwijld een afschrift aan de geëxecuteerde in de persoon van de curator dient te worden verstrekt.
2.18 Op 8 juni 2006 heeft de notaris een schriftelijke bieding op het pand ontvangen van J. Achterberg te Lunteren ten bedrage van € 363.000,-. Op 9 juni 2006 is door M.A.M.M. Vermeer te Beuningen op het pand een bod uitgebracht van € 390.000,-. Van dit bod heeft de notaris op 10 juni 2006 kennis genomen.
2.19 De notaris heeft beide biedingen aan Nuij voorgehouden. Nuij heeft het aanbod van Achterberg verworpen en dat van Vermeer aanvaard. De notaris heeft vervolgens een koopovereenkomst tussen Nuij en Vermeer opgesteld, die op 12 juni 2006 door hen is ondertekend.
2.20 Op diezelfde dag heeft de notaris aan de curator bericht dat er een onderhands bod is gedaan van € 390.000,- en dat dit bod door Nuij is geaccepteerd.
2.21 Bij schriftelijke beslissing van 14 juni 2006 heeft de rechter-commissaris het verzoek van Nuij tot verlenging van de in art. 58 Fw. genoemde termijn afgewezen.
2.22 Bij brief van 15 juni 2006 van de curator is de notaris van de beslissing van de rechter-commissaris op de hoogte te zijn gebracht. De notaris heeft daarop het Notarieel Juridisch Bureau verzocht om advies. Het Bureau heeft bij brief van 19 juni 2006 de notaris aangeraden om, gelet op de beslissing van de rechter-commissaris, zich op het standpunt te stellen dat hij vooralsnog niet kan meewerken aan de leveringsakte en, voor zover de zaak wordt voorgelegd aan de voorzieningenrechter, zich te conformeren aan diens oordeel.
2.23 Op 19 juni 2006 heeft de curator tegen Nuij en de notaris een kort geding aanhangig gemaakt, waarin de curator vorderde Nuij en de notaris te gebieden met onmiddellijke ingang de verkoop van het pand Nieuweweg 5 te Renkum te staken en gestaakt te houden. Bij vonnis van 23 juni 2006 heeft de voorzieningenrechter die vordering toegewezen.
2.24 De notaris heeft na kennisneming van het vonnis de verkoop van het pand gestaakt.
3.1 De curator heeft de volgende zeven klachten tegen de notaris geformuleerd.
- De notaris heeft veilingadvertenties geplaatst die niet voorzien in de mogelijkheid
van onderhandse biedingen.
- De notaris heeft biedingen niet onverwijld doorgezonden aan de geëxecuteerde
zoals de wet voorschrijft en weigert ook na sommatie de biedingen te verschaffen,
terwijl de executant daarover wel beschikt.
- De notaris heeft de executant wel over de biedingen geïnformeerd.
- De notaris heeft zijn functie van openbaar ambtenaar volstrekt uit het oog
verloren en is vooringenomen.
- De notaris heeft bieders, die zich binnen de termijn hebben gemeld, niet
geïnformeerd en heeft aldus zijn taak veronachtzaamd.
- De notaris heeft, in weerwil van zijn bekendheid met het feit dat de executant zijn
rechten als separatist is verloren, geweigerd te bevestigen de verkoop van de
onroerende zaak te staken
- De notaris heeft plotseling het tot zijn taak gerekend in het belang van de boedel
een opbrengst te genereren, waartoe hij niet is geëquipeerd of is aangesteld.
3.2 De notaris heeft tegen de klachten gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Volgens artikel 98 lid 1 Wet op het notarisambt zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrecht onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De Kamer dient dus te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 Alvorens daartoe over te gaan zal de Kamer eerst beoordelen of de curator kan worden ontvangen in zijn klacht. Van de zijde van de notaris is namelijk als verweer aangevoerd dat de curator geen eigen belang heeft bij de klacht - en daarin dus niet ontvankelijk is -, nu door hem is gesteld dat de klacht is ingediend, omdat de boedel zich "het maatschappelijk belang" heeft aangetrokken dat "derden dienen te worden beschermd tegenover een notaris als deze."
De Kamer verwerpt dit verweer. Of de klacht de boedel al dan niet raakt is niet relevant. Als betrokkene bij het handelen van de notaris, is de curator zonder meer klachtgerechtigd.
4.3 De eerste klacht betreft het verwijt dat de notaris in de veilingadvertenties geen melding heeft gemaakt van de mogelijkheid om onderhandse biedingen te doen. De curator stelt dat de notaris met deze handelwijze art. 547 lid 2 Rv. heeft overtreden en art. 2 Verordening beroeps- en gedragsregels niet heeft nageleefd en daarmee is doorgegaan ook nadat de curator hem op de fout had gewezen. De notaris is van mening dat hij aan de geldende voorschriften heeft voldaan door in de advertenties te verwijzen naar de publicatie op internet (www.veilingnotaris.nl) waar de mogelijkheid tot onderhandse biedingen op het pand, conform de wettelijke bepalingen, waren vermeld.
De Kamer overweegt het volgende. Art. 547 lid 2 Rv. gelezen in samenhang met art. 516 Rv. bepaalt dat in de aankondiging van een openbare verkoop in een plaatselijk verspreid dagblad moet zijn opgenomen dat tot veertien dagen vóór de verkoop onderhands kan worden geboden op de te executeren zaak bij een aan de notaris gericht geschrift. De vraag die voorligt is of de notaris aan deze bepaling heeft voldaan door de mogelijkheid van onderhandse verkoop niet in de advertentie op te nemen, maar op de internetpagina www.veilingnotaris.nl en in de advertentie te vermelden "Voor informatie over dit object uitsluitend www.veilingnotaris.nl." De Kamer beantwoordt die vraag bevestigend. Zij is van oordeel dat met de genoemde vermelding de op de internetpagina gestelde mededeling dat onderhands kan worden geboden, is geïncorporeerd in de advertentie. Daarbij neemt de Kamer in aanmerking dat in de huidige tijd in Nederland communicatie via het internet als algemeen aanvaard wordt beschouwd en dat de gegevens daarop voor een ieder zonder veel moeite of kosten beschikbaar zijn, hetgeen dus ook geldt voor de informatie met betrekking tot de onderhavige veiling en de mogelijkheid tot onderhands bieden. Verder acht de Kamer het van belang dat binnen de notariële beroepsgroep de verwijzing in veilingadvertenties naar www.veilingnotaris.nl niet ongebruikelijk is. De klacht is daarom ongegrond.
4.4 In de tweede en derde klacht maakt de curator de notaris het verwijt dat de notaris van de binnengekomen biedingen niet onverwijld een afschrift aan de geëxecuteerde heeft verstrekt, terwijl hij de executant wel over de biedingen heeft geïnformeerd. Door aldus te handelen heeft de notaris naar de opvatting van de curator art. 547 lid 3 Rv overtreden en niet de vereiste zorgvuldigheid, die het notarisambt meebrengt, in acht genomen respectievelijk heeft hij zich partijdig jegens de geëxecuteerde opgesteld. De notaris betoogt hiertegen dat, voor zover al juist zou zijn dat hij niet geheel conform art. 547 lid 3 Rv. heeft gehandeld, dit onvoldoende is om hem van partijdigheid te betichten. De notaris stelt dat hij met de van hem in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze te verwachten voortvarendheid de curator heeft geïnformeerd over de gedane biedingen, zij het dat hij de curator geen afschriften in de vorm van fotokopieën van die biedingen heeft verstrekt.
De Kamer stelt het volgende vast. Op 8 juni 2006 ontving de notaris van J. Achterberg een schriftelijke bieding op het pand Nieuweweg 5 te Renkum van € 363.000,-. De notaris heeft deze bieding aan Nuij voorgehouden, die haar verwierp. Op 9 juni 2006 werd door M.A.M.M. Vermeer een tweede schriftelijke bieding op het pand uitgebracht van € 390.000,-. Van deze bieding nam de notaris naar zijn zeggen op 10 juni 2006 kennis. Ook deze bieding heeft de notaris aan mevrouw Nuij voorgelegd, die haar vervolgens accepteerde. Op 12 juni 2006 heeft de notaris een koopovereenkomst opgesteld, waarbij Nuij het pand aan Vermeer verkocht voor het door hem geboden bedrag. Die dag heeft de notaris schriftelijk de curator geïnformeerd dat een bod van € 390.000,- op het pand is uitgebracht en dat dit door Nuij is geaccepteerd. Uit het hiervoor gestelde volgt dat de notaris niet onverwijld een afschrift van het bod van Achterberg aan de curator heeft verstrekt, zoals art. 547 lid 3 Rv. voorschrijft. De notaris heeft zelfs de curator in het geheel niet eigener beweging van dit bod op de hoogte gebracht. Evenmin heeft de notaris een afschrift van de bieding van Vermeer aan de curator verstrekt. De notaris meldde in zijn brief van 12 juni 2006 aan de curator slechts dat er een bod van € 390.000,- was gedaan en dat dit was geaccepteerd. Een en ander brengt mee dat de notaris in strijd heeft gehandeld met een wettelijke voorschrift. De Kamer is tevens van oordeel dat de curator een belang had om van het eerste bod op de hoogte te worden gesteld respectievelijk afschriften van de biedingen te ontvangen, nu, zoals de curator terecht stelt, ook hij een bod kan accepteren en het recht heeft met de bieders te onderhandelen en hen te bewegen een hoger bod uit te brengen. Met het sluiten van de door de notaris op schrift gestelde overeenkomst tussen Nuij en Vermeer is hem die mogelijkheid ontnomen. De notaris heeft dus niet gehandeld zoals het een goed notaris betaamt. Dit wordt nog versterkt door de omstandigheid dat de notaris het eerste bod wel aan Nuij heeft meegedeeld, maar niet aan de curator en dat hij wat betreft het tweede bod de curator alleen heeft gemeld dat er een bod van € 390.000,- is uitgebracht en dat dit door Nuij is geaccepteerd. Door de curator niet respectievelijk niet volledig te informeren heeft de notaris de schijn op zich geladen meer aandacht te hebben voor de belangen van Nuij dan voor die van de curator. Daarmee heeft de notaris onzorgvuldig gehandeld. De tweede en derde klacht zijn dus gegrond.
4.5 Ter onderbouwing van zijn vierde klacht, dat de notaris zijn functie van openbaar ambtenaar heeft miskend en vooringenomen is geweest, voert de curator aan dat de notaris art. 4 lid 1 van de Verordening beroeps- en gedragsregels heeft overtreden door niet alle partijen bij de rechtshandeling, waarvoor zijn tussenkomst was ingeroepen, voor te lichten over de gevolgen van die handeling. Ook heeft de notaris volgens de curator geen zorg gedragen voor een onpartijdige praktijkuitoefening zoals art. 12 van die Verordening voorschrijft. De notaris betwist op dezelfde gronden als hij heeft aangevoerd tegen de klachten twee en drie, de juistheid van deze klacht.
De Kamer stelt vast dat de vierde klacht inhoudelijk samenvalt met de hiervoor onder 4.6 genoemde klachten en verwijst voor de beoordeling daarvan naar hetgeen zij aldaar heeft overwogen. Voor zover de curator met zijn klacht erop doelt dat de notaris zou zijn tekortgeschoten in de voorlichting van een makelaar over de geldende termijnen in het executietraject, overweegt de Kamer dat, nu de notaris betwist hier nalatig te zijn geweest, de curator zijn verwijt onvoldoende heeft gestaafd, zodat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.
4.6 De curator maakt in zijn vijfde klacht de notaris het verwijt dat hij bieders die zich binnen de termijn hebben gemeld niet heeft geïnformeerd. Door de curator wordt gesteld dat in zijn aanwezigheid een gegadigde de notaris telefonisch heeft gevraagd of er nog biedingen konden worden gedaan, waarop de notaris ontkennend zou hebben geantwoord. De curator is van mening dat de notaris daarmee deze persoon niet in kennis heeft gesteld van de mogelijkheid om ná de sluitingstermijn nog biedingen te doen of ter zitting nog een hoger bod uit te brengen op het pand. Door de gegadigde niet voor te lichten, heeft de notaris volgens de curator art. 4 lid 1 van de Verordening beroeps- en gedragsregels geschonden. De notaris betwist te zijn tekortgeschoten jegens enige derde die een bod wenste uit te brengen. Verder stelt de notaris dat hij niet weet op welk telefoongesprek met welke potentiële gegadigde op welke datum de curator doelt. De Kamer overweegt dat de curator met zijn verwijt kennelijk één bijzonder geval op het oog heeft. Hoewel de curator bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van de klachten heeft aangegeven om welk voorval het hier ging, is de Kamer van oordeel dat hij zijn verwijt niet zo tijdig heeft geconcretiseerd dat de notaris in staat was daartegen gemotiveerd verweer te voeren. De klacht wordt daarom niet gehonoreerd.
4.7 De curator verwijt in zijn zesde klacht de notaris dat hij geweigerd heeft te bevestigen de verkoop van het pand te staken, terwijl de notaris wist dat de executant zijn rechten als separatist had verloren. De curator betoogt dat de notaris zich niet heeft verdiept in de toepasselijke wettelijke voorschriften en deze evenmin heeft nageleefd, ook niet nadat hij daarop was gewezen. De notaris verweert zich met de stelling dat hij, na door de curator te zijn gesommeerd om de verkoop te staken, meteen deskundig advies heeft ingewonnen bij het Notarieel Juridisch Bureau en zich, conform dat advies, heeft gerefereerd aan de beslissing van de voorzieningenrechter. De notaris acht deze handelwijze zorgvuldig en juist.
De Kamer overweegt als volgt. De curator heeft de notaris bij brief van 16 mei 2006 geïnformeerd dat hij de nietigheid heeft ingeroepen van het hypotheekrecht dat de notaris wilde gaan executeren. Op dat moment was de notaris gewaarschuwd dat er, op zijn minst genomen, twijfels bestonden over de geldigheid van het hypotheekrecht. Verder valt uit de brief van de notaris van 19 mei 2006 aan de curator af te leiden dat hij bekend was met de door de curator gestelde termijn ex art. 58 Fw. van één maand tot 1 juni 2006, waarbinnen Nuij het pand diende te hebben verkocht, terwijl de notaris ook wist dat Nuij de rechter-commissaris had verzocht die termijn te verlengen. Gegeven die omstandigheden had de notaris zijn executiewerkzaamheden onverwijld dienen op te schorten totdat door middel van een rechterlijke tussenkomst zekerheid was verkregen over de rechtmatigheid van (de voortgang van) de executie. Door daartoe pas over te gaan nadat hij bij brief van 19 juni 2006 van het Notarieel Juridisch Bureau advies had gekregen zich te conformeren aan de beslissing van de voorzieningenrechter, heeft de notaris niet gehandeld als van een prudent notaris mocht worden verlangd. De klacht is dus gegrond.
4.8 Ten slotte verwijt de curator in zijn zevende klacht de notaris dat hij zich de taak heeft toegeëigend in het belang van de boedel een opbrengst te genereren, waartoe hij niet is geëquipeerd of is aangesteld. De notaris stelt hiertegen dat hij zich steeds bewust is geweest van de belangen van de geëxecuteerde en van zijn opdrachtgeefster.
De Kamer is van oordeel dat deze klacht naast de reeds door de curator aangevoerde klachten geen zelfstandige betekenis heeft. De Kamer zal daarom, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, op de klacht niet nader ingaan, waarbij zij in het algemeen nog wel opmerkt dat het de taak is van een notaris een zo hoog mogelijke executieopbrengst te behalen.
4.9 Uit hetgeen hiervoor onder de punten 4.4, 4.5 (gedeeltelijk) en 4.7 is overwogen volgt dat de daar genoemde verwijten doel treffen. De Kamer acht de gegrond verklaarde klachten dusdanig ernstig dat zij daarvoor aan de notaris de tuchtrechtelijke maatregel van berisping zal opleggen.
verklaart de klachten tegen de notaris zoals hiervoor onder 4.4, 4.5 (gedeeltelijk) en 4.7 is overwogen gegrond,
legt de notaris daarvoor de maatregel van berisping op,
verklaart de klachten voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.P.M. Kester plv. voorzitter, mrs. H. Quispel, J.H.H. Misdorp, J.G.T.M. Castrop (plv.) en A.J.V. Tierolff (plv). leden, en in tegenwoordigheid van mr. J.G.W. Oor, secretaris, uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2007.
De secretaris: De plv. voorzitter: