ECLI:NL:GHAMS:2007:BC2049

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.010.789/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris over nalatenschap en zorgvuldigheid bij successieaangifte

In deze zaak heeft klaagster, erfgename van twee overleden ooms, een klacht ingediend tegen notaris mr. [naam] wegens vermeende onzorgvuldigheid bij het opstellen van de successieaangifte en het toezicht op de medewerkers van het notariskantoor. De klacht betreft de nalatenschappen van de heer B. [naam] en de heer A. [naam], die in 2001 zijn overleden. Klaagster verwijt de notaris dat de aangifte successierecht onjuist was, met een te hoog bedrag aan successierechten, en dat de waarborgsom voor de verkoop van het woonhuis van de erflaters niet tijdig was gestort. De notaris heeft echter betoogd dat hij slechts tijdelijk betrokken was bij de afwikkeling van de nalatenschappen en dat de verweten nalatigheden zich niet in die periode hebben voorgedaan. De Kamer van Toezicht heeft de klacht ongegrond verklaard, omdat de notaris niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de fouten die zijn gemaakt buiten zijn betrokkenheid. Het hof heeft de beslissing van de Kamer bekrachtigd, waarbij het heeft geoordeeld dat de notaris geen verwijt kan worden gemaakt en dat het verzoek van klaagster om een maatregel op te leggen niet-ontvankelijk is. De zaak illustreert de verantwoordelijkheden van notarissen en de grenzen van hun aansprakelijkheid in het kader van de afwikkeling van nalatenschappen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Zaaknummer 106.010.789/01
Beslissing van 13 december 2007 in de zaak onder rekestnummer 298/07 NOT van:
[naam],
wonende te [plaats]
APPELLANTE,
t e g e n
MR. [naam],
oud-notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 15 maart 2007 ingekomen een verzoekschrift – met bijlagen - van de zijde van appellante, verder te noemen klaagster, waarbij zij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Rotterdam, verder te noemen de kamer, van 15 februari 2007, waarbij haar klacht tegen geïntimeerde, verder te noemen de notaris, ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 29 maart 2007 een verweerschrift – met bijlagen – ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Op 26 september 2007 is van de zijde van klaagster een brief ter griffie van het hof ingekomen, waarin klaagster mededeelt niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 11 oktober 2007. De notaris is verschenen en heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
Klaagster verwijt de notaris dat hij onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het opstellen van de aangifte successierecht betreffende haar beide ooms
[namen], beiden overleden in 2001.
Voorts wordt de notaris verweten dat de medewerkers van het kantoor van de notaris de termijn van de storting van de waarborgsom inzake de verkoop van het registergoed niet goed in de gaten hebben gehouden.
Ook verwijt klaagster de notaris dat hij onvoldoende toezicht heeft gehouden op de kandidaat-notaris en de overige medewerkers waardoor onzorgvuldigheden zijn ontstaan bij de afwikkeling van de nalatenschap.
5. Het standpunt van de notaris
De notaris betwist de stellingen van klaagster gedeeltelijk en verweert zich als volgt.
5.1. De notaris heeft allereerst betoogd dat hij als lid van de maatschap aansprakelijk is voor de financiële consequenties verbonden aan de werkzaamheden die verricht worden door de medewerkers van het kantoor van die maatschap. Hij stelt echter dat hij in tuchtrechtelijk opzicht niets met deze zaak te maken heeft en wijst verdere verantwoordelijkheid in deze zaak van de hand.
5.2. Voorts wijst de notaris er op dat hij pas sinds midden 2003 bij de afwikkeling van de nalatenschappen betrokken is geraakt als waarnemer voor zijn toenmalige collega notaris [naam]. Hij heeft toentertijd alle correspondentie van klaagster tijdig en naar behoren beantwoord. Nadat notaris [naam] het kantoor had verlaten is zijn protocol overgedragen aan notaris mr. [naam], hetgeen impliceert dat de zaak van klaagster ook aan deze notaris is overgedragen.
6. De beoordeling
6.1. Het hof is van oordeel dat de notaris slechts gedurende de periode van (vakantie)waarneming voor notaris [naam] werkzaam is geweest in het dossier van klaagster. Onbetwist is komen vast te staan dat deze periode is aangevangen op 14 maart 2003 en, gelet op de brief van 22 april 2003 van de notaris aan klaagster, op of omstreeks laatstgenoemde datum als beëindigd is te beschouwen. Gedurende dat tijdvak heeft de notaris zich – zij het beperkt – bezig gehouden met de afwikkeling van de hier aan de orde zijnde nalatenschappen. Nu de verweten nalatigheden met betrekking tot het opstellen van de successieaangifte en de storting van de waarborgsom, wat daar ook van zij, zich niet hebben voorgedaan in genoemd tijdvak, valt ter zake daarvan aan de notaris niets te verwijten. Dit klachtonderdeel wordt dan ook ongegrond verklaard.
6.2. De afwikkeling van de nalatenschappen, voor zover die plaatsvond ten kantore van de maatschap van de notaris, geschiedde onder de notariële verantwoordelijkheid van notaris [naam]. Slechts in het onder 6.1. genoemd tijdvak van waarneming droeg de notaris deze verantwoordelijkheid, ook voor de door kantoormedewerkers gedurende die tijd verrichte werkzaamheden. Aan het hof is niet gebleken dat in het desbetreffende tijdvak door een of meer kantoormedewerkers verwijtbare fouten zijn gemaakt. Ook overigens is niet gebleken dat de notaris in het genoemde tijdvak tekort zou zijn geschoten in zijn toezicht op de kantoormedewerkers. Dit klachtonderdeel wordt eveneens ongegrond verklaard.
6.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.4. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de beslissing van de kamer met verbetering van de gronden en verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A Stille, A.M.A. Verscheure en P.J.N. van Os in het openbaar uitgesproken op donderdag 13 december 2007 door de rolraadsheer.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam
Reg.nr. 07/06B
Beslissing op een klacht als bedoeld in artikel 99 van de Wet op het notarisambt van:
drs. [naam],
wonende te [plaats],
klaagster,
- tegen -
mr. [naam],
notaris te [plaats],
hierna te noemen de notaris.
1. Het verloop van de procedure
1.1
De Kamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- klaagschrift d.d. 16 december 2005;
- aanvullend klaagschrift d.d. 6 juni 2006;
- verweerschrift d.d. 13 juli 2006;
- brief van de notaris d.d. 21 juli 2006;
- brief van klaagster d.d. 31 juli 2006;
- brief van de notaris d.d. 30 september 2006
- pleitnota van de notaris overgelegd ter zitting.
1.2
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden tijdens de vergadering van de Kamer op 18 januari 2007. Daarbij zijn zowel klaagster, bijgestaan door haar echtgenoot de heer [naam], als de notaris, verschenen. Partijen hebben hun standpunten tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht.
2. De feiten
De Kamer gaat uit van de navolgende feiten:
2.1
In 2001 zijn beide ooms van klaagster (hierna: erflaters), de heer B. [naam] en de heer A. [naam], overleden.
2.2
Erflaters hebben op 9 november 1987 beide testamenten opgemaakt, verleden door de notaris, waarbij onder andere de moeder van klaagster, mevrouw [naam], tot erfgename is benoemd in beide nalatenschappen.
2.3
Door het overlijden van de moeder van klaagster, d.d. 11 maart 2002, is klaagster erfgename geworden in de nalatenschappen van erflaters.
2.4
De afwikkeling van de nalatenschappen was in handen van kandidaat-notaris mr. [naam] (hierna: de kandidaat-notaris) onder supervisie van notaris mr. [A] (hierna: notaris [A]). De kandidaat-notaris en notaris [A] waren destijds verbonden aan het kantoor [naam] Notarissen te [plaats] (hierna: het notariskantoor).
2.5
De aangifte successierecht inzake de nalatenschap van de heer B. [naam] is opgemaakt door de kandidaat-notaris. Hierin is ten onrechte een bedrag van € 22.645,-- teveel aan successierechten aangegeven. Nadat klaagster de kandidaat-notaris op deze fout heeft gewezen heeft de kandidaat-notaris de fout hersteld en een nieuwe aangifte successierecht opgesteld.
2.6
Tot de nalatenschappen behoorde ook het woonhuis van erflaters, gelegen aan [adres] (hierna: het woonhuis). Een koopcontract strekkende tot de verkoop van het woonhuis is door kopers ondertekend op 3 december 2002. Klaagster heeft de koopovereenkomst op 9 december 2002 ondertekend. De kandidaat-notaris heeft de koopovereenkomst op 16 december 2002 ondertekend.
2.7
Artikel 4, lid a van de koopovereenkomst stelt: “Tot zekerheid van nakoming van de verplichting van de koper zal deze binnen 14 dagen na volledige ondertekening van deze koopovereenkomst als waarborgsom bij voornoemde notaris deponeren een bedrag van € 18.500,--.” Klaagster heeft op 6 januari 2003 per e-mail aan de kandidaat-notaris gevraagd of de waarborgsom reeds door kopers was gestort. Op 7 januari 2003 heeft de kandidaat-notaris per e-mail geantwoord dat de waarborgsom nog niet was gestort. Bij brief d.d. 10 januari 2003 heeft een medewerker van de notaris kopers herinnerd aan hun verplichting om de waarborgsom bij de notaris te deponeren.
3. De klacht
3.1
Klaagster stelt dat er onvoldoende zorgvuldigheid is betracht bij het opstellen van de aangifte successierecht. Voorts stelt klaagster dat ten aanzien van de verkoop van het woonhuis door de medewerkers van de notaris onvoldoende acht is geslagen op de termijn waarbinnen de waarborgsom diende te worden gestort. Klaagster verwijt de notaris dat hij onvoldoende toezicht heeft gehouden op de kandidaat-notaris en zijn andere medewerkers en dat hierdoor niet voorkomen is dat bovengenoemde onzorgvuldigheden zijn ontstaan in de afwikkeling van de nalatenschappen van erflaters.
3.2
Voorts verzoekt klaagster de Kamer om een passende maatregel aan de notaris op te leggen om zodoende de notaris te gelasten de (financiële) afwikkeling van de nalatenschappen af te ronden.
4. Standpunt van de notaris
4.1
De notaris stelt dat hij als lid van de maatschap verantwoordelijk is voor de werkzaamheden die door medewerkers van het notariskantoor worden verricht. De notaris is evenwel slechts medio 2003, gedurende enkele weken tijdens de afwezigheid van notaris [A], bij de afwikkeling van de nalatenschappen betrokken is geraakt. Hij heeft destijds de correspondentie van klaagster tijdig en naar behoren beantwoord. Nadat notaris [A] het notariskantoor heeft verlaten is het protocol van notaris [A] en derhalve de behandeling van de nalatenschappen overgedragen aan notaris mr. [B]. De notaris meent derhalve dat hij niet klachtwaardig heeft gehandeld.
5. De beoordeling
5.1
Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 98 van de Wna. Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.
5.2
De Kamer is met de notaris van oordeel dat de notaris slechts gedurende de afwezigheid van notaris [A] betrokken was bij de afwikkeling van de nalatenschappen. Gezien deze beperkte betrokkenheid bij de afwikkeling van de nalatenschappen en nu de notaris tijdig heeft gereageerd op de correspondentie van klaagster, is de Kamer van oordeel dat de notaris geen verwijt kan worden gemaakt.
5.3
Het verzoek van klaagster om aan de notaris een zodanige maatregel op te leggen om zodoende de notaris te gelasten de (financiële) afwikkeling van de nalatenschappen af te ronden is niet ontvankelijk, nu de Wna geen aanknopingspunten biedt om aan een dergelijk verzoek te voldoen.
5.4
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de Kamer van oordeel dat de klacht ongegrond is.
6. De beslissing
De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam,
verklaart de klacht met betrekking tot het toezicht op de kandidaat-notaris ongegrond;
verklaart het verzoek om een maatregel op te leggen om zodoende de notaris te gelasten de (financiële) afwikkeling van de nalatenschappen te bespoedigen niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven op 15 februari 2007 door mrs. F.W.H. van den Emster, R. van der Galiën, R.G.M. Gores, A.F.L. Geerdes en T.J. Mellema-Kranenburg in tegenwoor-digheid van de secretaris, W. Blokland.
Uitgesproken ter openbare vergadering op 15 februari 2007.
De secretaris, De voorzitter,
W. Blokland F.W.H. van den Emster
Deze beslissing is verzonden op: