ECLI:NL:GHAMS:2007:BD7417

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
268/07
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder en benoeming van nieuwe bewindvoerder in hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarbij zij als bewindvoerder is ontslagen. Appellante, een nicht van de onder bewind gestelde C, heeft de woning van C verkocht aan haar zoon E voor € 105.000,-, maar de kantonrechter heeft later vastgesteld dat deze verkoop op basis van onjuiste informatie tot stand is gekomen. Appellante betwist dat er gewichtige redenen zijn voor haar ontslag en stelt dat zij in overeenstemming met de wensen van C heeft gehandeld. De rechtbank had eerder goedkeuring verleend voor de verkoop, maar de kantonrechter heeft later aangegeven dat de machtiging op onjuiste gronden was verleend. Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de belangen van C niet goed zijn behartigd door appellante, vooral gezien het grote verschil tussen de taxatiewaarde van de woning en de WOZ-waarde. Het hof concludeert dat er gewichtige redenen zijn voor het ontslag van appellante en bekrachtigt de beslissing van de rechtbank om De Die B.V. als nieuwe bewindvoerder te benoemen. De uitspraak is gedaan op 18 oktober 2007.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 18 oktober 2007 in de zaak met rekestnummer […] van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
procureur: mr. K. Kroon,
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante wordt hierna [appellante] genoemd.
1.2. [appellante] is op 9 maart 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 februari 2007 van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, met kenmerk […].
1.3. […] en […] (hierna respectievelijk te noemen: A en B) hebben op respectievelijk 5 juni 2007 en 5 april 2007 een stuk ingediend met opschrift “verweerschrift”.
1.4. De zaak is op 18 juni 2007 ter terechtzitting behandeld. Bij brief van 9 juli 2007 heeft appellante het hof laten weten het door haar ingestelde hoger beroep in stand te houden.
2. De feiten
2.1. Bij beschikking van de rechtbank Haarlem, sector kanton locatie Zaandam van 21 juni 2006 is een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan […] (hierna: C) geboren op 11 juli 1915, met benoeming van […] (hierna: D) tot bewindvoerder.
2.2. Uit het huwelijk van C met wijlen […], zijn geen kinderen geboren.
A en appellante zijn respectievelijk een neef en nicht van C.
2.3. Op verzoek van […], de zoon van appellante (hierna: E) heeft HBA Makelaardij B.V. een taxatie verricht van de aan C in eigendom toebehorende woning aan […] te Amsterdam (hierna: de woning). In een op 7 maart 2006 uitgebracht taxatierapport is de onderhandse verkoopwaarde van de woning vrij van huur en gebruik bepaald op € 105.000,-.
2.4. Op 13 juli 2006 heeft appellante in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van C de woning verkocht aan E voor € 105.000,-. In het koopcontract is in artikel 9 onder sub e als ontbindende voorwaarde opgenomen dat de leveringsakte zal worden verleden ten overstaan van mr. Kurk zo spoedig mogelijk na verkregen financiering en goedkeuring van de kantonrechter.
2.5. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam van 24 juli 2006 is aan appellante goedkeuring verleend tot verkoop van de woning aan E tegen een verkoopprijs van € 105.000,-. Bij brief van 2 november 2006 heeft de kantonrechter de verleende machtiging opgeschort in afwachting van een taxatie door een door mr. Kurk aan te wijzen onafhankelijk makelaar.
2.6. Peter Pals Makelaardij O/G heeft op 8 november 2006 na verkregen opdracht de woning getaxeerd. Op 16 november 2006 is een taxatierapport uitgebracht waarin de onderhandse verkoopwaarde van de woning, vrij van huur en gebruik is bepaald op € 180.000,-.
2.7. Tijdens een gesprek op 29 november 2006 tussen de kantonrechter te Amsterdam, appellante en A, heeft de kantonrechter aan appellante medegedeeld dat de bestreden beschikking van 24 juli 2006 is gegeven op onjuiste, althans onvolledige informatie. De kantonrechter heeft voorts te kennen gegeven dat de potentiële koper een nieuw redelijk bod kon uitbrengen.
2.8. In een brief van 19 januari 2007 van de kantonrechter aan appellante is vermeld dat indien de kantonrechter op 24 juli 2006 op de hoogte was geweest van de informatie zoals die thans bekend is geworden, de machtiging voor de verkoop tegen een bedrag van € 105.000,- niet zou zijn gegeven, omdat die machtiging naar achteraf vast is komen te staan op grond van onjuiste en onvolledige informatie tot stand gekomen. In de brief wordt appellante ernstig in overweging gegeven geen gebruik te maken van de verleende machtiging van 24 juli 2006 en een nieuw verzoek tot machtiging voor de verkoop in te dienen.
2.9. Bij brief van 25 januari 2007 heeft appellante een nieuw verzoek ingediend ter verkrijging van machtiging om de woning aan E te verkopen voor een bedrag van € 172.500,-. Bij aanvang van de mondelinge behandeling op 15 februari 2007 heeft appellante dit verzoek ingetrokken.
2.10. Bij vonnis in kort geding van de rechtbank te Amsterdam van 7 juni 2007 is de vordering van E tot nakoming van de koopovereenkomst van 13 juli 2006, afgewezen.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is appellante ambtshalve ontslagen uit de functie van bewindvoerder en is de besloten vennootschap De Die Financieel Beheer en Bewindvoering (hierna te noemen: De Die B.V.) tot bewindvoerder benoemd. Deze beschikking is bij beschikking van 17 april 2007 alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2. Appellante verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen.
3.3. B verzoekt appellante niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep dan wel de aangevoerde grieven ongegrond te verklaren met veroordeling van appellante in de kosten van de procedure.
3.4. A verzoekt de aangevoerde gronden van appellante ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Het hof stelt vast dat A en B, omdat de onderhavige zaak niet rechtstreeks betrekking heeft op hun rechten of verplichtingen, niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 798, eerste lid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Evenmin kan - gelet op de beperkte strekking van dit artikellid - de onderhavige procedure worden aangemerkt als een “zaak van onderbewindstelling” als bedoeld in het tweede lid van artikel 798 Rv, zodat A en B ook in die zin niet als belanghebbende kunnen gelden. Dit brengt mee dat het hof de door hen ingediende stukken niet zal aanmerken als verweerschriften. Wel zal het hof, overeenkomstig het bepaalde in artikel 800, tweede lid Rv, deze stukken alsmede de verklaringen van de ter terechtzitting verschenen personen bij de beoordeling in aanmerking nemen.
4.2. Appellante stelt dat er geen gewichtige redenen aanwezig zijn om over te gaan tot haar ontslag als bewindvoerder. Zij meent dat zij overeenkomstig de wens van C heeft gehandeld door de woning binnen de familie te verkopen en betwist dat zij de kantonrechter niet juist althans onvolledig heeft geïnformeerd. Verder stelt zij dat de kantonrechter met de bestreden beschikking de kennelijke bedoeling heeft gehad de eerder genomen beschikking van 24 juli 2006 ongedaan te maken dan wel te wijzigen. Ten slotte voert zij aan dat de benoeming van De Die B.V. in strijd is met het belang van C, omdat De Die B.V. aanspraak zal maken op een geldelijke beloning.
B en A hebben de stellingen van appellante ter terechtzitting betwist.
4.3. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4.4. Ingevolge het bepaalde in 1:448, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (BW), wordt het ontslag van een bewindvoerder verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden.
De vraag die in de onderhavige zaak beantwoording dient te worden is of de kantonrechter op goede gronden ambtshalve tot ontslag van [appellante] is overgegaan. Het hof overweegt daartoe het navolgende.
4.5. Op grond van artikel 1:441 BW lid 1 (tweede zin) dient de bewindvoerder zorg te dragen voor een doelmatige belegging van het onder bewind staande vermogen, voor zover dit vermogen niet besteed behoort te worden voor een voldoende verzorging van de rechthebbende.
4.6. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een doelmatige belegging van het onder bewind staande vermogen geldt, naar het oordeel van het hof, dat de bewindvoerder zich bij de uitoefening van zijn taak dient te richten naar de wensen van de persoon wiens goederen onder bewind zijn gesteld, natuurlijk wel voor zover dit laatste binnen het kader van artikel 1:441 BW past. Dit vloeit enerzijds voort uit artikel 1:431 BW waarin wordt gesproken over “zijn vermogensrechtelijke belangen”, hetgeen een subjectief element in zich draagt, en anderzijds uit het feit dat in de onder bewindstelling waar mogelijk met de wens van de rechthebbende rekening wordt gehouden, zie onder meer in dit verband de artikelen 1:432 lid 1 en 1:435 lid 3 BW.
4.7. In de onderhavige zaak leidt het vorenstaande ertoe dat indien bij C de wens leefde, zoals door [appellante] voldoende aannemelijk gemaakt en door de ter zitting in hoger beroep gehoorde personen niet althans onvoldoende bestreden, dat de woning binnen de familie zou blijven die wens gerespecteerd dient te worden, aangezien niet is gebleken dat aan andere belangen van C daardoor afbreuk zou worden gedaan.
4.8. Het hof is, op grond van hetgeen hiervoor onder 4.5, 4.6 en 4.7 in samenhang bezien is overwogen, van oordeel dat een zorgvuldige taakuitoefening ertoe had moeten leiden dat appellante de woning teneinde te komen tot een zo hoog mogelijke opbrengst en om de schijn van bevoordeling van haar zoon te voorkomen, te koop had moeten aanbieden aan alle familieleden van C. Een en ander klemt temeer gelet op het forse verschil tussen de taxatiewaarde in het eerste rapport (€ 105.000,-) en de vastgestelde WOZ-waarde (€ 250.500, ), waaraan niet afdoet dat tegen die vaststelling bezwaar of beroep is aangetekend. De omstandigheid dat er voor de transactie een machtiging door de kantonrechter was verstrekt maakt dit, gelet op de summiere informatie die aan de kantonrechter in het verzoek van 18 juli 2006 is verstrekt en op hetgeen overigens uit de stukken van dit geding naar voren komt, niet anders ook indien daarin wordt meegenomen dat aan de kantonrechter naast de taxatiewaarde eveneens de WOZ-waarde was meegedeeld.
4.9. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de kantonrechter terecht en op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat er sprake is van gewichtige redenen om tot ontslag van appellante over te gaan en tot benoeming van De Die als nieuwe bewindvoerder.
4.10. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Clement, M. Wigleven en M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. B.J. Voerman als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2007 door de rolraadsheer.