Uitspraak
mr. P.C.J. Twaalfhoven,
mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 november 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van appellant [X] voor het boedeltekort in het faillissement van Bouw- en Aannemingsbedrijf [X] B.V. De curator, [Y], vorderde op grond van artikel 2:248 lid 1 BW en onrechtmatige daad dat [X] aansprakelijk werd gesteld voor het tekort in de boedel. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [X] zijn boekhoudplicht niet had nageleefd en dat dit een belangrijke oorzaak was van het faillissement. Appellant [X] ging hiertegen in beroep en voerde aan dat de jaarrekening over 1997 slechts negen dagen te laat was gepubliceerd en dat de tekortkomingen niet binnen de relevante termijn van drie jaar voor het faillissement hadden plaatsgevonden.
Het hof oordeelde dat [X] niet had voldaan aan zijn verplichtingen uit artikel 2:394 BW, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk had vervuld. Echter, het hof stelde vast dat [X] in zijn grieven had aangetoond dat andere factoren, zoals de kosten van rechtszaken tegen Evak en Spijker & Van Ouwerkerk, ook een belangrijke rol hadden gespeeld in het faillissement. Het hof oordeelde dat [X] erin was geslaagd het vermoeden van onbehoorlijk bestuur te ontzenuwen door aan te tonen dat andere omstandigheden ook bijgedragen hadden aan het faillissement.
Het hof besloot om een deskundigenbericht te gelasten om de oorzaken van het faillissement verder te onderzoeken en om te bepalen in hoeverre deze oorzaken het gevolg waren van het handelen of nalaten van [X]. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling en partijen kregen de gelegenheid om zich uit te laten over de deskundige(n) die benoemd moesten worden.