ECLI:NL:GHAMS:2007:BW8388

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-000645-05
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit burgemeester Amsterdam tot aanwijzing veiligheidsrisicogebied en de gevolgen voor fouillering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 december 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied door de burgemeester van Amsterdam en de rechtmatigheid van de daaropvolgende fouillering van de verdachte. De verdachte, geboren in 1947 en ingeschreven op een bepaald adres, werd op 19 februari 2004 in het metrostation Waterlooplein aangesproken door de politie in het kader van een preventieve fouilleeractie. De verdachte weigerde medewerking te verlenen aan de fouillering, wat leidde tot zijn aanhouding op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de motivering van de burgemeester voor de aanwijzing van het veiligheidsrisicogebied beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoende was, met inachtneming van de toegenomen wapenincidenten in Amsterdam. Het hof oordeelde dat de burgemeester binnen zijn bevoegdheden handelde en dat de aanwijzing van het gebied gerechtvaardigd was in het belang van de openbare veiligheid. De verdediging voerde aan dat de fouillering onrechtmatig was, omdat er geen feitelijke poging tot fouillering was gedaan. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verbale weigering van de verdachte om mee te werken aan de fouillering voldoende was om hem schuldig te verklaren aan het niet voldoen aan een bevel van een ambtenaar. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, en het hof besloot geen straf of maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-000645-05
datum uitspraak: 12 december 2007
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen -na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 20 februari 2007- op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2005 in de strafzaak onder parketnummer 13-010696-04 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1947],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],en aldaar feitelijk verblijvende.
Procesgang
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte op 27 januari 2005 veroordeeld tot een geldboete van €150,- subsidiair drie dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof te Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 23 september 2005 het vonnis vernietigd en, opnieuw recht doende, verdachte vrijgesproken.
Het openbaar ministerie heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 20 februari 2007 het arrest van het gerechtshof te Amsterdam vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam teruggewezen teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van dit hof van 28 november 2007, na terugwijzing.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze
verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Verweren
Door de raadsman van de verdachte zijn ter terechtzitting in hoger beroep de volgende verweren gevoerd. De verweren strekken tot vrijspraak van het tenlastegelegde feit.
Ten eerste stelt de raadsman zich - zakelijk weergegeven en voorzover van belang - op het standpunt dat zowel het besluit van de burgemeester van Amsterdam van 26juni 2003, waarin het gebied waar verdachte is aangehouden als veiligheidsrisicogebied werd aangewezen, voor zover het in verband staat en beoordeeld moet worden in het licht van diens besluit van 20 november 2002 en ook voor zover het in verband staat met en beoordeeld moeten worden in het licht van de notitie Wapencontroles in Veiligheidsrisicogebieden van 24 september 2002, onvoldoende is gemotiveerd zodat vrijspraak dient te volgen. Er wordt, zo heeft de raadsman betoogd, met laatstgenoemde notitie niets wezenlijks toegevoegd aan de summiere motivering die de burgemeester in zijn hernieuwde aanwijzing van 26 juni 2003 geeft, nu slechts cijfermatig wordt onderbouwd dat sprake is van een niet-significante daling van de misdaadcijfers.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
Bedoelde notitie van 24 september 2002, getiteld: ‘Wapencontroles in veiligheidsrisicogebieden’, waarnaar in voormeld besluit wordt verwezen, houdt op de relevante onderdelen onder meer het volgende in het volgende in:
“Wapencontroles in veiligheidsrisicogebieden"
1 - Wet wapens en munitie
1.1 Inleiding
De samenleving heeft de afgelopen jaren in toenemende mate te maken gekregen met geweldscriminaliteit. Onderzoek ondersteunt die indruk, ook ten aanzien van wapenincidenten. Een toename van het aantal incidenten met wapens in de jaren tachtig en negentig, zorgde in Nederland voor een stijging van het aantal slachtoffers door wapengebruik. De Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling sprak in 1998 zelfs van een vervijfvoudiging van het aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van vuurwapengeweld. Daarnaast droeg het gestegen gebruik van wapens bij overvallen, straatroven en bedreigingen bij aan een toename van de onveiligheidsgevoelens. Recentelijk (juli 2002) maakte het Ministerie van Justitie nog melding van een toename van de vuurwapenhandel in Nederland, waaronder die van tot bruikbare wapens omgebouwde nepwapens. Amsterdam speelt in de handel een centrale rol. Deze
ontwikkelingen waren aanleiding voor een discussie over de mogelijkheden tegen wapengeweld op te treden. In 1998 presenteerden de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken een notitie waarin de wettelijke mogelijkheden werden beschreven ten aanzien van de bestrijding van vuurwapencriminaliteit. Het bestaande instrumentarium ten aanzien van fouilleren op het bezit van wapens is neergelegd in de Politiewet 1993 en de Wet wapens en munitie (WWM). Het doel van de WWM is het beheersen van het legale bezit van wapens en munitie en het bestrijden van het illegale bezit. In beginsel verbiedt de WWM alle vormen van bezit en gebruik van wapens zonder vergunning. Bezit of gebruik van wapens is alleen op basis van uitzondering mogelijk. Voornaamste conclusie destijds was dat de bestaande wetgeving ruime mogelijkheden bood die nog niet optimaal waren benut: ‘zolang niet bekend is of zich knelpunten voordoen bij de toepassing van de bestaande bevoegdheden en evenmin voldoende zicht bestaat op de aard en omvang van de problematiek, zou een wetswijziging met (nog) ruimere bevoegdheden elke onderbouwing ontberen’. (in noot: Brief van de minister van Justitie inhoudende de notitie aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake de aanpak illegaal wapenbezit en -geweld, 1998-1999, 26494, nr. 1, p. 4).
Naar aanleiding van deze conclusie zijn in Rotterdam (Millinx-buurt), Dordrecht en Amsterdam (Amsterdam Zuidoost) algemene controles gehouden om de grenzen te verkennen van de bevoegdheden, neergelegd in de artikelen 50, 51, en 52 van de Wet Wapens en Munitie (WWM). De diverse rechtbanken oordeelden eensluidend: nu verdachte geen toestemming tot fouillering had gegeven en, buiten het feit dat er enkele schietincidenten hebben plaatsgevonden in het betreffende gebied, ten aanzien van verdachte geen andere aanwijzingen waren die een verdenking alsmede ernstige bezwaren opleverden, heeft er een onrechtmatige fouillering plaatsgevonden.
Naar aanleiding van bovenomschreven bevindingen heeft Van de Camp een initiatiefvoorstel gedaan. Doelstelling van dit wetsvoorstel is het bezit van wapens en het daarmee gepaard gaande gebruik van wapens terug te dringen door de bevoegdheden van de politie uit te breiden met het preventief optreden tegen het bezit van wapens. Aangezien de geweldsproblematiek sterk in bepaalde gebieden en rond bepaalde tijden is geconcentreerd, is een tijd- en gebiedsgerichte aanpak gekozen. In mei 2002 hebben beide kamers van het Parlement ingestemd met de Wet van het lid Van de Camp tot wijziging van de Gemeentewet en de Wet wapens en munitie in verband met de bestrijding van wapengeweld. Deze wijziging maakt het mogelijk om wapencontroles te houden in daartoe aangewezen gebieden. De gebieden waar de controles gehouden mogen worden kenmerken zich door een ernstige mate van wapengebruik, door hoge aantallen incidenten of door ernstige, ordeverstorende incidenten. De controles mogen alleen op gezette tijden uitgevoerd worden.
In deze beleidsnotitie wordt een uiteenzetting gegeven over de wet van de Camp en de uitwerking van deze wettelijke bevoegdheid in de gemeente Amsterdam. Hierbij wordt ingegaan op de situatie in de gemeente Amsterdam met betrekking tot wapenbezit en het tot op heden gevoerde beleid. Tot slot gaan wij in op de specifieke uitwerking van deze bevoegdheid in de Amsterdamse situatie.
1.2 Wet Van de Camp
Op 14 mei jl. is de Eerste Kamer akkoord gegaan met het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet en de Wet wapens en munitie in verband met bestrijding van wapengeweld (ook wel de wet Van de Camp genoemd). Deze wet beoogt het dragen van en het geweld met wapens terug te dringen door de bevoegdheden van de politie uit te breiden om preventief tegen het bezit van wapens te kunnen optreden. In het voorgestelde artikel 151b, eerste lid, van de Gemeentewet (Gemw) is bepaald dat de raad de burgemeester bij verordening de bevoegdheid kan verlenen om een veiligheidsrisicogebied aan te wijzen.
Deze bevoegdheid is bedoeld om bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied. Wanneer de verstoring of de vrees niet meer aanwezig is, dient de burgemeester de gebiedsaanwijzing in trekken (art. 151b, zesde lid, Gemw). Bij ernstige vrees voor het ontstaan van ordeverstoringen behoeven incidenten niet reeds te hebben plaatsgevonden. Ernstige vrees wordt voldoende geacht. Of de ernstige vrees voldoende is om over te gaan tot aanwijzing als veiligheidsrisicogebied behoort tot de bestuurlijke afweging van de burgemeester in overleg met de officier van justitie. De rechter zal achteraf dienen te toetsen of de vrees gegrond was.
In de voorgestelde artikelen van de Wet wapens en munitie (WWM) is bepaald dat de politie in een veiligheidsrisicogebied wapen- en munitiecontroles kan uitvoeren op verpakkingen van goederen, vervoermiddelen en aan de kleding van personen (art. 50, derde lid, 51, derde lid en 52 derde lid WWM), nadat de officier van justitie daartoe een last heeft gegeven. De officier van justitie dient in zijn bevel te vermelden op grond van welke feiten en omstandigheden hij van die bevoegdheid gebruik wil maken. Dit bevel is maximaal twaalf uur van kracht.
Aanwijzing van het gebied geschiedt op basis van een aan de APV toe te voegen artikel, dat luidt:
De burgemeester kan, bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van
wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, openbare wegen, met
inbegrip van de daaraan gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij
behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.’
De aanwijzing van een gebied gebeurt in overleg met de driehoek. Melding van aanwijzing van een gebied aan de Raad dient zo spoedig mogelijk te gebeuren. Het aanwijzingsbesluit dient ook bekendgemaakt te worden via publicatie in een ‘van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws-, of huis-aan-huis-blad, dan wel op een andere geschikte wijze.’
Tegen het aanwijzingsbesluit kan beroep ingesteld worden (bestuursrecht). Wanneer de verstoring of de vrees niet meer aanwezig is, dient de burgemeester de gebiedsaanwijzing in trekken (art. 151b, zesde lid Gemw).
2 - Wapengeweld in Amsterdam
2.1 Ontwikkelingen sinds 1990
Net als in de rest van Nederland viel in Amsterdam na 1990 een flinke stijging te bespeuren van het aantal slachtoffers door het gebruik van vuurwapens. Cijfers van overvallen, meldingen en gewonden bleven hier niet bij achter. Voor het opstellen van deze beleidsnotitie is een overzicht gemaakt van de cijfers met betrekking tot wapengeweld. In de onderstaande tabel staan de statistieken voor de wapenincidenten uitgesplitst naar delict.
Tabel 1: Statistieken wapenincidenten 1998-2002 (in noot: Getallen voor inbeslagnames kunnen sterk variëren door inbeslagname van grote partijen)
Meldingen 1998 1999 2000 2001 2002
Schietpartijen 161 145 139 26 84
Steekpartijen 341 302 288 303 220
Zwaaien met 271 300 266 253 181
vuurwapens
Zwaaien met 484 436 400 362 311
steekwapens
Vuurwapengebruik
Doden 10 35 21 21 17
Gewonden 55 47 28 29 28
Overvallen 283 303 260 210 180
Aantal 155 433 635 437 242
inbeslagnames
Aangehouden 371 447 600 486 354
verdachten
Het overzicht maakt duidelijk dat sinds 1998 het aantal incidenten is gestabiliseerd.
Hieraan ligt ten grondslag het tot prioriteit maken van het wapenprobleem bij de politie,door onder meer het besteden van intensieve aandacht aan de werking van de Wet wapens en munitie met een daarvoor benodigde extra inzet. Er zijn verschillende acties ondernomen om het wapenbezit terug te dringen, zoals het afkondigen van een generaal pardon voor het inleveren van wapens en het verhogen van het aantal wapencontroles op scholen en bij de horeca. Hiervoor was de vrijwillige medewerking van bevolking,
instellingen en café-eigenaren noodzakelijk. Bovendien vergen de verschillende acties ook veel inzet van de politie, terwijl deze capaciteit ook op andere manieren kan worden ingezet.
In de volgende paragraaf staan wij uitgebreider stil bij het beleid dat in het kader van het beleidsprogramma Aanpak Agressie en Geweld is ondernomen om het wapenbezit terug te dringen.
Een volgende constatering is dat de cijfers voor 2002 na een daling sinds 1998 een stijging laten zien. Het is nog te vroeg om te concluderen dat hier sprake is van een trendmatige stijging, maar duidelijk is wel dat de cijfers een grillig patroon vertonen. Het niveau van incidenten blijft hoe dan ook onaanvaardbaar hoog en lijkt bovendien onderhevig aan bepaalde conjuncturele ontwikkelingen.
2.2 Onderzoek naar wapenincidenten in regio Amsterdam-Amstelland
Afgezien van de in paragraaf 2.1 gepresenteerde algemene cijfers is door de regiopolitie Amsterdarn-Amstelland gericht onderzoek gedaan naar voorvallen met wapens in de regio. In de periode januari 2000-mei 2002 zijn in de regio Amsterdam-Amstelland de aantallen incidenten met wapens gemeten, waarbij de gegevens uitgewerkt zijn naar tijd en plaats (wijk, buurt en straat).
Uit het onderzoek kwam naar voren dat zich in de periode van het onderzoek (29 maanden) 9.750 wapenvoorvallen hebben voorgedaan in de regio. In bijna 60% van de gevallen ging het om straatroof en bedreiging. Eenvoudige en zware mishandeling, overvallen en doodslag/moord vormden samen ongeveer 25% van de incidenten.
Uit de gegevens blijkt ook dat slechts tien wijkteams van de politie te maken hebben met meer dan de helft van alle incidenten (5.047 van in totaal 9.750). Tot die groep horen wijkteams uit een beperkt aantal stadsdelen. Uit de lijst van de tien wijkteams met het meeste incidenten blijkt voorts dat twee gebieden met uitzonderlijk veel meer wapenincidenten te kampen hebben dan andere: Centrum en Zuidoost.
Tabel 2: Wijkteams met meeste wapenvoorvallen; meetperiode januari 2000-mei 2002
1. Ganzenhoef 821 Zuidoost
2. Flierbosdreef 782 Zuidoost
3. Beursstraat 568 Centrum
4. NZ. Voorburgwal 511 Centrum
5. Sloten (i.o.) 473 Slotervaart/Overtoomse veld
6. Surinameplein 436 De Baarsjes
7. Linneausstraat 388 Oost/Watergraafsrneer
8. Lodewijk van Deijselstr. 379 Geuzenveld/Slotermeer
9. Meer en Vaart 348 Osdorp
10. Lijnbaansgracht 341 Centrum
Het onderzoek strekt zich ook uit tot een kleinere schaal dan de wijkteams, namelijk het buurtniveau. Daardoor is nog nauwkeuriger vast te stellen waar de incidenten zich voordoen. Een beperkt aantal buurten in het centrum blijkt verantwoordelijk voor 16,1% van alle incidenten. Ook bij deze meting scoorden bepaalde buurten in Zuidoost hoog.
2.3 Wapenaanpak in Amsterdam
De wapenaanpak is als actie nr. 2 ‘Amsterdam wapenvrij’ onderdeel van het Programma Aanpak Agressie & Geweld. Het beleid is erop gericht een stedelijk klimaat te creëren waarin het bezit van wapens onacceptabel is. Het in 1998 uitgezette beleid heef bijgedragen aan verminderd wapengebruik in Amsterdam, maar niet voldoende.
Zoals eerder gemeld gebeurde dat door verschillende acties, onder meer het afkondigen van een generaal pardon voor het inleveren van wapens, het verhogen van het aantal wapencontroles op scholen en bij de horeca, en ook het opnemen in de APV van een sluitingsgrond voor openbare gebouwen bij het vinden van wapens.
Daarnaast is het in de noodgebieden verboden om openlijk messen of andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt voorhanden te hebben. De noodgebieden liggen in de stadsdelen Binnenstad en Zuidoost. In de binnenstad mogen bovendien tussen 22:00 uur en 7:00 uur geen categorie IV-wapens gedragen of voorhanden zijn. Categorie IV-wapens zijn voorwerpen waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat ze, gelet op de aard of omstandigheid waaronder ze worden aangetroffen, voor geen ander doel bestemd zijn dan het aanbrengen van letsel of het bedreigen van een ander persoon. Zo’n omstandigheid is naar aanleiding van een aantal geweldsdelicten onder het uitgaanspubliek door een driehoeksbesluit in 1998 voor dit gebied in het leven geroepen. Hierdoor veranderde overigens niets aan de opsporingsbevoegdheid van de politie.
Tot slot is in 1999 in Zuidoost een actie gehouden om na te gaan of het met de bestaande
wet mogelijk was om gebiedsgebonden controles uit te voeren. De rechter noemde de
actie onrechtmatig.
3 - Uitvoering wapencontroles
3.1 Invoering wapencontroles
Door het in hoofdstuk 2 genoemde samenstel van uiteenlopende maatregelen en verscherpt optreden van de politie in het algemeen, is het wapenbezit enigszins teruggedrongen. De effectiviteit van deze maatregelen is beperkt. Sommige rusten op basis van vrijwilligheid; mensen dienen zelf hun wapens in te leveren, scholen kunnen zelf beslissen of zij meedoen met wapencontroles of niet. Veel andere middelen dan de huidige zijn niet voorhanden. Het is dan ook cle vraag of de huidige stabilisatie in stand kan worden gehouden, of dat bezit en gebruik van wapens op deze basis verder kan worden teruggedrongen, en als dat al kan op welke termijn.
In het driehoeksoverleg is daarom overlegd over toepassing van de nieuwe Wet Van de Camp om in afgebakende gebieden de veiligheid terug te brengen. De driehoek is ervan overtuigd dat het wenselijk is ook in Amsterdam veiligheidsrisicogebieden aan te wijzen en over te gaan tot actieve wapencontroles. Om welke gebieden het moet gaan leidt de driehoek af uit de algemene cijfers van de politie en het gerichte onderzoek dat het Regiokorps heeft uitgevoerd.
De burgemeester is op grond hiervan voornemens de volgende gebieden als veiligheidsrisicogebieden aan te wijzen:
1 Centrum/Binnenstad:
De Ruyterkade, IJtunnel, Prins Hendrikkade, Nieuwe Herengracht, Herengracht, Reguliersgracht, Lijnbaansgracht, Nieuwe Vijzelstraat, Weteringlaan, Stadhouderskade, Nassaukade tot nr. 380, Leidsegracht, Herengracht, Huidenstraat, Wijde Heisteeg, Singel, Droogbak.
2 Zuidoost:
Burgemeester Stramanweg, Dolingadreef, Daalwijkdreef, Elsrijkdreef, provinciale weg S113, metrolijn tot aan Bijlmerdreef (inclusief station Ganzenhoef), Bijlmerdreef, ‘s-Gravendijkdreef, Gaasperparkpad, Kantershofspad, Nellesteinpad, Karspeldreef, Gooiseweg, Gulden Kruispad. Flierbosdreef, Karspeldreef, voetpad Karspeldreef Hoogoorddreef, spoor- en metrolijn tussen Hoogoorddreef en Burgemeester Stramanweg (inclusief station Bijlmer).
Ad. 1 Nadere onderbouwing Centrum/Binnenstad: In de buurten in het Centrum zijn relatief de hoogste aantallen incidenten per hectare gemeten. Er vonden in totaal 1575 incidenten plaats. Deze concentreerden zich met name rond de Wallen, het Centraal Station en de uitgaansgebieden.
Ad.2 Nadere onderbouwing Zuidoost: In het gebied omschreven als Zuidoost lagen de buurten die in absolute zin de hoogste aantallen incidenten maten. Hier vonden in totaal 1089 incidenten plaats. Deze concentreerden zich met name rond Ganzenhoef en Kraaiennest.
3.2 Uitvoering
Ingevolge artikel 151b, vijfde lid, Gemw brengt de burgemeester de gebiedsaanwijzing zo spoedig mogelijk ter kennis van de raad en de officier van justitie. Voordat de politie daadwerkelijk tot wapencontrole in het veiligheidsrisicogebied kan overgaan, dient de officier van justitie hier nog toe te gelasten. De officier van justitie moet, zoals eerder opgemerkt, in het bevel te vermelden op grond van welke feiten en omstandigheden wapencontrole noodzakelijk wordt geacht. Zonder deugdelijke grondslag kan derhalve
geen wapencontrole plaats vinden. In de last wordt vastgelegd op welke gronden, welke tijdstippen en in welk gebied de politie op wapens mag controleren. De last stelt in feite de functie van het veiligheidsrisicogebied ‘in werking’. In de last moet komen te staan voor hoe lang de last geldig is en hoe groot het gebied is waarin gecontroleerd mag worden. De controle mag niet langer en over een groter gebied worden uitgevoerd dan strikt noodzakelijk is. Het gebied waarop de last betrekking heeft hoeft niet samen te vallen met het veiligheidsrisicogebied. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat controles in de Binnenstad zich wisselend richten op het gebied rond het Centraal Station, de Wallen of de uitgaansgebieden. De feiten dienen zo actueel mogelijk te zijn. Tussen de motivatie voor het aanwijzen van een gebied en de last moet natuurlijk enige mate van overeenkomst zijn. Anders gezegd; de gronden waarop besloten wordt een bepaald gebied aan te wijzen, moeten voor een gedeelte ook de gronden zijn die terugkomen in de motivering voor de last.
3.3 Werkwijze van de politie
De wijze waarop gecontroleerd wordt, is afhankelijk van het soort gebied, de gewenste mate van inzet en het tijdstip waarop de last wordt afgegeven.
Ieder gebied heeft karakteristieken die bepalen welke personen in het gebied aanwezig zijn, wanneer ze daar zijn en hoe ze er komen (woon-, uitgaans, forensen-, toeristen- en winkelgebieden).
Bij het controleren op wapens is dan ook elke keer een ander soort opzet nodig. Voor elke wapencontrole wordt een draaiboek ontwikkeld dat gericht is op de specifieke situatie. Hiervoor wordt een operationeel plan van aanpak gemaakt, waarbij gekeken wordt naar:
* Precieze locatie(s) (één of meerdere op verschillende tijdstippen);
* Tijdstippen en duur;
* Wijze van controle (voertuigen lof personen, en steekproefsgewijs of iedereen);
* Aantal te controleren voertuigen en/of personen;
* Aantal in te zetten politiemedewerkers etc;
* Voorschriften en beleidsgrenzen.
De bevoegdheid om feitelijk over te gaan tot algemeen onderzoek op wapens binnen een veiligheidsrisicogebied is voorbehouden aan de officier van justitie. Nadat de last is afgegeven kan worden gestart met de operationele uitvoering door de politie in deverschillende gebieden.
3.4 Persoonlijke integriteit
In debatten in de Tweede Kamer is veel aandacht besteed aan mogelijke schending van de persoonlijke integriteit bij het controleren. Deze zorg wordt uiteraard gedeeld door de driehoek, De driehoek acht mogelijke inbreuken echter verantwoord gezien het belang van de controles. Uit het voorgaande moge blijken dat de driehoek erop zal toezien dat toepassing omgeven zal worden met uiterste zorgvuldigheid. Het publiek zal worden gevraagd om begrip en medewerking. In de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel,
wordt ten aanzien van de noodzakelijkheid van een bepaalde vrijheidsbeperking het volgende gemeld: ‘Zo dient volgens de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) met betrekking tot dit vereiste sprake te zijn van een dringende maatschappelijke behoefte, dient de beperking proportioneel te zijn in relatie tot het beoogde legitieme doel en dienen de redenen de voor de beperking worden gegeven, relevant en voldoende te zijn.’ De driehoek heeft zich bij het bepalen van het onderhavige beleid laten leiden door dezelfde overwegingen.
3.5 Evaluatie
Om zicht te houden op de effecten van de controles wordt de eerste jaren evaluatieonderzoek gedaan. Concrete invulling moet nog plaatsvinden. Wat de effectmeting betreft wordt gedacht aan indicatoren als het aantal ter kennis van de politie gekomen incidenten en verplaatsing van de problematiek. Het evaluatieonderzoek moet ook materiaal opleveren om de vraag te antwoorden in hoeverre de grenzen van de gekozen risicogebieden juist zijn getrokken: is bij nader inzien bijstelling nodig?
Tenslotte moet de evaluatie aangeven of na verloop van tijd gekozen moet worden voor andere dan de nu beoogde twee gebieden. Amsterdam, 24 september 2002 De Burgemeester van Amsterdam.”
De burgemeester heeft zijn besluit van 20 november 2002 voor zover hier van belang het
volgende overwogen:
“In twee gebieden in de stad is sprake van een sterk verhoogd wapenbezit en van een groot aantal incidenten waarbij wapens zijn gebruikt;
Dat voor de motivering van het hiernavolgende besluit wordt verwezen naar de notitie van 24 september 2002, getiteld: Wapencontroles in veiligheidsrisicogebieden, in het bijzonder de paragrafen 2.2. en 3.1. (Gemeenteblad 2002, afd. 1, nr. 617);
Gelet op art. 2.5A van de Algemene Plaatselijke Verordening 1991 (Gemeenteblad 2002,
afd. l, nr. 618),
Brengt ter algemene kennis dat hij op 20 november 2002 heeft besloten:
1. aan te wijzen als veiligheidsrisicogebieden:
a het gebied, begrensd door De Ruijterkade, de IJ-tunnel, de Prins Hendrikkade, de Nieuwe Herengracht, de Herengracht, de Reguliersgracht, de Lijnsbaansgracht, de Nieuwe Vijzelstraat, de Weteringlaan, de Stadhouderskade, de Nassaukade tot nummer 380, de Leidsegracht, de Herengracht, de Huidenstraat, de Wijde Heisteeg, de Singel en de Droogbak, met inbegrip van de hiervoor genoemde wegen, zoals nader aangegeven op de kaart in de bij dit besluit behorende bijlage A;
(…)
2. te bepalen, dat besluit geldt voor een periode van zes maanden;
3. te bepalen, dat besluit in werking treedt op de dag dat art. 2.5A van de Algemene Plaatselijke Verordening, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 20 november 2002, nr. 618, in werking treedt, te weten: 23 november 2002.”
De burgemeester heeft zijn besluit van 26 juni 2003 voor zover hier van belang het volgende
overwogen:
“Op 24 november 2002 zijn delen van Amsterdam Centrum en Zuidoost aangewezen als veiligheidsrisicogebieden en deze aanwijzing duurde tot 24 mei 2003;
Dat in genoemde veiligheidsrisicogebieden nog geen significante daling van (vuur)wapengerelateerde incidenten geconstateerd kan worden;
Dat ondanks het feit dat er regelmatig preventief fouilleeracties plaatsvinden nog steeds bij elke actie (vuur)wapens in beslag worden genomen;
Dat daarom gewenst is om deze gebieden opnieuw aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied;
(…)
Gelet op art. 2.5A van de Algemene Plaatselijke Verordening 1994, vastgesteld bij raadsbesluit van 30 november 1994, nrs. 675 en 865 (Gemeenteblad 1994, afd. 4, volgn. 140), en laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 18 juni 2003, nr. 269 (Gemeenteblad 2003, afd. 3A, nr. 135),
Brengt ter algemene kennis dat hij bij zijn besluit van 26 juni 2003, nr. 2003/79459 AB,heeft besloten:
1. aan te wijzen als veiligheidsrisicogebieden:
a het gebied in Amsterdam Centrum begrensd door:
De Ruijterkade, IJ-tunnel, Prins Hendrikkade, Schippersgracht, Rapenburgerplein, Nieuwe Herengracht, Herengracht, Reguliersgracht, Lijnsbaansgracht, Nieuwe Vijzelstraat, Weteringlaan, Stadhouderskade, Nassaukade tot nr. 380, Leidsegracht, Herengracht, Wijde Heisteeg, Singel en Droogbak, met inbegrip van de hiervoor genoemde wegen en de in dat gebied en aan die wegen gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en de bijbehorende erven;
(…)
2. te bepalen, dat besluit geldt voor een periode van twaalf maanden;
3. te bepalen, dat besluit in werking treedt op 1juli 2003.”
Het hof is van oordeel dat een en ander in samenhang bezien voldoende motivering vormt voor het besluit van de burgemeester van 26 juni 2003. Dat de notitie slechts een cijfermatige aanvulling zou geven op bedoelde besluiten is feitelijk onjuist.
Het verweer wordt verworpen.
Ten tweede heeft de raadsman aangevoerd dat sprake is van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) (recht op privacy) en artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM (recht op bewegingsvrijheid), Dit omdat vrijwel de gehele binnenstad -het leefgebied van verdachte- is aangewezen als een gebied waarbinnen voor een lange periode aan de officier van justitie een mandaat is verstrekt om op willekeurige momenten inbreuk te maken op het recht van verdachte tot eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer en privacy. Dit zonder dat het mandaat is onderworpen aan rechterlijke toetsing.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 8 EVRM luidt als volgt
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM houdt het volgende in
1. Een ieder die wettig op het grondgebied van een Staat verblijft, heeft binnen dat grondgebied het recht zich vrijelijk te verplaatsen en er vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen.
2. Een ieder heeft het recht welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten.
3. De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden gebonden dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid of van de openbare veiligheid, voor de handhaving van de openbare orde, voor de voorkoming van strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4. De in het eerste lid genoemde rechten kunnen ook, in bepaalde omschreven gebieden, worden onderworpen aan beperkingen die bij de wet zijn voorzien en gerechtvaardigd worden door het algemeen belang in een democratische samenleving.
Hieruit volgt dat aan de door de raadsman bedoelde rechten beperkingen kunnen worden gesteld die bij de wet zijn voorzien en gerechtvaardigd worden door het -kort gezegd- algemeen belang in een democratische samenleving, waaronder de openbare veiligheid.
Het hof stelt vast, dat de bevoegdheid van de burgemeester en de officier van justitie en de beperkingen, die daarmee worden gemaakt op de door de raadsman bedoelde rechten, bij wet zijn voorzien, te weten artikel 151 b Gemeentewet en artikel 52 van de Wet wapens en munitie.
De burgemeester heeft voorts de in voormelde verdragartikelen bedoelde openbare veiligheid ten grondslag gelegd aan zijn besluit van 26 juni 2003 en heeft daarvoor -zoals hiervoor overwogen een afdoende motivering gegeven.
Het hof overweegt bovendien dat de burgemeester bij het nemen van een aanwijzingsbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Dit geldt ook de omvang van het gebied. De rechter behoort zich bij de beoordeling van een aanwijzingsbesluit terughoudend op te stellen en zal slechts kunnen toetsen of het besluit strijdig is met de wettelijke voorschriften, of de burgemeester –alle belangen afwegende- in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de gebiedsaanwijzing in verband met (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde noodzakelijk was.
Het hof is van oordeel, gegeven de motivering die aan het besluit ten grondslag heeft gelegen, een en ander zoals hiervoor overwogen, dat de burgemeester het gebied zoals dat in het aanwijzingsbesluit is gedefinieerd, in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen als veiligheidsrisicogebied en daarbij een behoorlijke belangenafweging heeft gemaakt. Dat dit gebied groter is dan verdachte zou wensen en ook het leefgebied van verdachte omvat, kan daaraan niet afdoen.
Het hof heeft getoetst en bevonden dat de officier van justitie met zijn besluit d.d. 18 februari 2004 daarbij binnen de hem wettelijk toegekende bevoegdheden en gestelde grenzen is gebleven. In zoverre is de stelling van de verdediging dat het bevel van de officier van justitie niet is onderworpen aan rechterlijke toetsing dan ook onjuist.
Het verweer wordt verworpen.
Ten derde heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat -zakelijk weergegeven- niet is gebleken dat de verbalisant een feitelijke poging heeft gedaan verdachte te fouilleren, noch dat dat belet zou zijn. Het slechts verbaal weigeren van verdachte aan de fouillering mee te werken levert niet op het niet voldoen aan een bevel of vordering in de zin van artikel 184 Sr.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het ter zake opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van politie Amsterdam Amstelland (dossierpagina 4 en 5) van 19 februari 2004 blijkt het volgende.
Verdachte werd op 19 februari 2004 in het metrostation Waterlooplein, ter hoogte van de ingang Stadhuis, aangesproken door de politie, in het kader van een preventieve fouilleeractie. Op de vraag van verbalisant [verbalisant] aan verdachte of hij hem mocht fouilleren, antwoordde verdachte: “Nee, u mag mij niet fouilleren”. Hierop heeft voornoemde verbalisant aan verdachte verteld dat hij verplicht was zijn medewerking te verlenen, waarop verdachte antwoordde: “Ik vind het ongepast om publiekelijk gefouilleerd te worden, waar staat dat ik verplicht ben om hieraan mee te werken”.
Hierna heeft voornoemde verbalisant aan verdachte aard en doel van de preventieve fouilleeractie uitgelegd, waarna hij verdachte op grond van de artikelen 50 lid 3, 51 lid 3 en 52 lid 3 van de Wet wapens en munitie heeft gevorderd om zijn medewerking te verlenen en verdachte heeft verteld dat hij, indien hij niet voldeed aan de vordering, zich schuldig zou maken
aan een misdrijf. Hierop hoorden verbalisanten verdachte zeggen: “U mag mij niet fouilleren”.
Hierop hebben verbalisanten verdachte aangehouden ter zake van het niet voldoen aan een bevel of vordering, hetgeen strafbaar gesteld is in artikel 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht, waarna verdachte ter voorgelding is overgebracht naar een bureau van politie.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat bewezen is dat verdachte het
tenlastegelegde heeft begaan.
Het hof verwerpt de stelling van de raadsman die impliceert dat voor een vervulling van de delictsomschrijving de verbalisanten eerst daadwerkelijk fysiek een aanvang hadden moeten nemen met de fouillering. De mondelinge mededelingen van verdachte acht het hof in dit verband voldoende.
Een andere opvatting leidt ertoe dat de fysieke integriteit van verdachte door opsporingsambtenaren -in weerwil van de mededelingen van verdachte- onnodig wordt geschonden.
Het hof is van oordeel dat de opsporingsambtenaren onder deze omstandigheden terecht ervoor hebben gekozen van fouillering af te zien en verdachte aan te merken als verdacht van overtreding van artikel 184 Sr, met alle bijkomende rechten en plichten voor verdachte van dien.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 19 februari 2004 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel krachtens wettelijk voorschrift gedaan door [verbalisant], adspirant agent van politie bij het Regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die was belast met de uitoefening van enig toezicht, immers heeft verdachte, toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, zijn, verdachtes, medewerking te verlenen aan een (zogenaamde) preventieve fouilleringsactie, geen gevolg gegeven aan dit bevel.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van €1 50,- subsidiair drie dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 oktober 2007 is verdachte niet eerder terzake van een soortgelijk strafbaar feit veroordeeld.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste
gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de 5e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam,
waarin zitting hadden mr. J.P. Splint, mr. L.A.J. Dun en mr. P.A.H. Lemaire, in
tegenwoordigheid van mr. B.R. Koenders, griffier, en is uitgesproken op de openbare
terechtzitting van dit gerechtshof van 12 december 2007.
Mr. P.A.H. Lemaire is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.