GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 27 maart 2008 in de zaak onder nummer 106.011.259/01 NOT van:
MR. [naam],
klager,
wonende te [plaats,]
APPELLANT,
MR. [naam],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. A.C. Huisman.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Namens appellant, verder te noemen klager, is bij een op 5 juli 2007 ter griffie ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Almelo, verder te noemen de kamer, van 7 juni 2007, waarbij de klacht van geïntimeerde, verder ook te noemen de notaris, in al zijn onderdelen is afgewezen.
1.2. Op 30 augustus 2007 is van de zijde van klager een aanvullend verzoekschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van de notaris is op 5 oktober 2007 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Van de zijde van de klager is op 7 februari 2008 nog een aanvullend stuk met een aantal producties ter griffie van het hof ingekomen.
1.5. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 februari 2008, alwaar de klager en de notaris en zijn gemachtigde zijn verschenen. Zij hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
4.1. In hoger beroep beklaagt klager zich erover dat mr. E.R. Willems niet als lid van de kamer in eerste aanleg aan de behandeling van de klacht van klager had mogen deelnemen, maar zich had dienen te verschonen, omdat het destijds tussen klager – in zijn toenmalige hoedanigheid van notaris – en mr. Willems niet boterde.
4.2. Klager verwijt de notaris dat hij bij gelegenheid van de overname van de praktijk
van klager de post derdengelden [naam], onvoldoende heeft gecontroleerd.
4.3. Voorts wordt de notaris verweten dat hij zich tijdens de bespreking met de KNB op 24 maart 2006 kwetsend jegens klager heeft uitgelaten door hem “leugenaar”te noemen.
4.4. Ook verwijt klager de notaris dat hij [naam], voorheen in dienst bij klager en nadien bij de notaris, de hand boven het hoofd houdt en zijn dienstverband handhaaft.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris betwist gedeeltelijk de stellingen van klager en verweert zich als volgt.
5.2. De notaris beroept zich voor alles op overschrijding van de termijn van drie jaar zoals vervat in artikel 99 lid 12 Wet op het notarisambt, hierna ook aan te duiden met Wna.
5.3. De notaris heeft voorts betoogd dat hij bij de overdracht van de notarispraktijk juist heeft gehandeld door op basis van de crediteurenlijst fl. 10.025,25 aan [naam]te betalen en dat het niet aangaat dat klager, die als notaris nu juist jegens [naam] zijn ambtsplicht niet heeft vervuld, hem verwijt dat dat hem bij de controle niet is gebleken.
5.4. Met de betrekking tot het gebeurde tijdens de bespreking van 24 maart 2006 met de KNB heeft de notaris naar voren gebracht dat hij tegen klager heeft gezegd – met betrekking tot de afgifte van schuldbekentenissen – “dat lieg je”. De notaris heeft in dit verband te kennen gegeven zijn ongelukkige woordkeuze te betreuren en heeft zijn spijt betuigd.
5.5. Ten slotte heeft de notaris gesteld dat de arbeidsrelatie tussen [naam] en hem, klager niet regardeert, zodat hem daaromtrent geen klachtrecht toekomt.
6.1. Voor zover klager zich beklaagt over de behandeling in eerste aanleg, in het bijzonder over de deelname daaraan van mr. Willems als (notaris)lid van de kamer, geldt het volgende. Nu klager spreekt van een ‘mogelijke wraking’ van mr. Willems en door klager is verklaard dat van een verzoek tot wraking geen sprake is geweest, zal het hof ook daarvan uitgaan.
6.2. Met betrekking tot de bezwaren van klager tegen de deelname van mr. Willems aan de behandeling van de klacht in eerste aanleg overweegt het hof voorts dat artikel 107 lid 4 Wna inhoudt dat de zaak in volle omvang opnieuw door het hof wordt behandeld. Daardoor heeft klager geen belang meer bij dit bezwaar, wat er overigens ook van zij.
6.3. Inzake het verweer van de notaris op overschrijding van de vervaltermijn van artikel 99 lid 12 Wna, overweegt het hof als volgt. Klager heeft gesteld eerst in augustus 2005 kennis te hebben genomen van de gang van zaken met betrekking tot de gedeponeerde gelden van [naam]. Nu niet is gesteld of anderszins gebleken dat klager eerder kennis heeft gekregen van de wijze van handelen van de notaris – in het bijzonder inzake de door deze uitgevoerde controles – bij de overgang van het protocol met bijbehorende kantoor- en dossieradministratie, moet het hof van het door klager gestelde tijdstip uitgaan. Aangezien dit klachtonderdeel op 2 januari 2007 ter kennis is gekomen van de kamer komt het hof tot de gevolgtrekking dat dit klachtonderdeel tijdig is ingediend. De overige klachtonderdelen hebben betrekking tot het door klager gesteld handelen of nalaten dat zich binnen de termijn van drie jaren vóór 2 januari 2007 heeft afgespeeld, te weten het zich jegens klager kwetsend uiten op 24 maart 2006 en het de hand boven het hoofd houden en in zijn dienstverband handhaven [naam] in ieder geval tot op het moment van het indienen van de klachten. Van een overschrijding van de termijn van drie jaren is het hof derhalve niet gebleken.
6.4. Het hof is van oordeel dat klager niet kan worden ontvangen in het klachtonderdeel inzake het onvoldoende controleren van de post derdengelden door de notaris bij de overdracht van de praktijk. Klager heeft bij deze klacht geen rechtens te respecteren belang, nu de gehoudenheid van de overnemende notaris om te controleren of hetgeen op de derdengeldenrekening staat vermeld in overeenstemming is met de cijfermatige opstellingen, niet ertoe strekt de belangen te beschermen van de overdragende notaris, wiens taak het nu juist is te zorgen dat een en ander in orde is . Dit leidt er toe dat klager niet ontvankelijk is in dit onderdeel van zijn klacht.
6.5. Ten aanzien van het klachtonderdeel over de arbeidsrechtelijke relatie tussen de notaris en [naam] overweegt het hof dat ook het handelen van de notaris als werkgever van invloed kan zijn op het door de tuchtrechter te beschermen vertrouwen van het publiek in het notariaat, onderscheidenlijk de individuele notaris. Daarnaast is vereist een zodanige betrokkenheid van klager dat deze daardoor belang heeft bij een uitspraak over het handelen en/of nalaten van die notaris. Naar het oordeel van het hof heeft klager evenwel niet aangetoond daarbij zodanige belanghebbende te zijn nadat tussen de notaris en [naam] een arbeidsverhouding is ontstaan. Het feit – indien al juist – dat [naam] gedurende die arbeidsverhouding in strijd met de op hem rustende verplichtingen zou hebben gehandeld met het tegoed van [naam] op de notariële derdenrekening is daartoe niet voldoende. Klager is ook in dit onderdeel van zijn klacht niet ontvankelijk.
6.6. Ten slotte is het hof van oordeel dat de klacht over het gedrag van de notaris tijdens de bespreking van 24 maart 2006 op het kantoor van de KNB doel treft. Het hof neemt bij de vraag of de gegrondheid van de klacht dient te leiden tot het opleggen van een maatregel in overweging dat de notaris te kennen heeft gegeven niet de intentie te hebben gehad klager te beledigen en daarover zijn spijt heeft betuigd. Het hof is van oordeel dat de wijze waarop de notaris zich jegens klager heeft geuit onjuist is, maar dat deze handelwijze niet dermate klachtwaardig is dat een maatregel passend en geboden wordt geacht.
6.7. Het hof zal de beslissing van de kamer vernietigen nu het op andere gronden tot een oordeel is gekomen.
6.8. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing, behoudens de daarin vervatte vaststelling van de feiten, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- verklaart klager niet ontvankelijk in de klachtonderdelen 4.2. en 4.4.;
- verklaart de klacht voor het overige gegrond;
- legt aan de notaris geen maatregel op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A, Stille, J.C.W. Rang en G. Kleykamp–van der Ben en in het openbaar uitgesproken op donderdag 27 maart 2008 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE ALMELO
inzake: mr. [naam],
wonende te [plaats,]
klager,
raadsman mr. M. van Kan, advocaat te Zutphen;
tegen: mr.[naam],
notaris te [plaats],
hierna te noemen de notaris,
raadsman: mr. A.C. Huisman, advocaat te Enschede.
1 Verloop van de procedure
Bij brief van 31 december 2006 heeft klager een klacht ingediend bij de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Almelo, hierna te noemen de Kamer.
De notaris heeft zich verweerd bij schrijven van 19 januari 2007. Klager heeft gerepliceerd bij brief van 14 maart 2007.
De klachtzaak is ter zitting van 29 maart 2007 behandeld. De mondelinge behandeling heeft op verzoek van klager plaatsgevonden tezamen met de behandeling van de klachtzaak met het kenmerk 15 06 Wna van de KNB tegen klager, die oud-notaris is. Na de mondelinge behandeling zijn de klachtzaken weer gescheiden. Klager is in persoon verschenen tezamen met zijn raadsman. De notaris is eveneens in persoon verschenen tezamen met zijn raadsman.
2 Toetsingskader
In deze klachtzaak dient te worden beoordeeld of de notaris heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in de Wet op het notarisambt (Wna).
3 Feiten
Gelet op hetgeen klager en de notaris over en weer hebben verklaard en gelet op door hen overgelegde stukken, gaat de Kamer uit van de volgende feiten.
• Klager is tot 1 juni 1999 werkzaam geweest als notaris te [plaats]
• Ten tijde van het fungeren van klager als notaris, was [naam] een medewerker van de notaris.
• Het protocol van de oud-notaris is overgegaan naar mr.[naam].
• [naam] is op en na 1 juni 1999 werkzaam gebleven bij het notariskantoor, vanaf dat moment notariskantoor [naam].
• Op 26 februari 1996 heeft [naam] onroerend goed verkocht en geleverd via het kantoor van de oud-notaris.
• De ontvangen koopsom ad fl. 134.982,37 is op verzoek van [naam] gestort op de derdengeldenrekening van de oud-notaris.
• Van het tegoed van [naam] op de derdengeldenrekening zijn in 1996 bedragen overgemaakt naar de rekening van [naam]. Er is op die wijze in totaal fl. 80.000,= overgemaakt met het betalingskenmerk lening [naam].
• Op 14 mei 1996 is ten laste van het tegoed van [naam] op de derdengeldenrekening een bedrag van fl. 50.000 in contanten opgenomen bij een wijkkantoor van de Rabo-bank te [plaats].
• Ten tijde van de overname van de notarispraktijk heeft [naam] op basis van de crediteurenlijst een bedrag ad fl. 10.025,25 aan [naam] overgemaakt. Genoemd bedrag is samengesteld uit het restant van het depot van [naam] (fl. 4.982,37), een aflossing door [naam] (fl. 3.000,=) en door [naam] betaalde rente (fl. 2.042,88).
• In 2005 heeft de raadsman van [naam] aan de KNB gevraagd om te bemiddelen inzake de betaling door de oud-notaris van de voormelde geleende bedragen en het voormelde contant opgenomen bedrag aan [naam], omdat deze leningen en opname zonder zijn toestemming ten laste van zijn saldo op de derdengeldrekening van destijds de oud-notaris zijn verricht.
• Op 24 maart 2006 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager en de notaris en van de zijde van de KNB, mr G.J.C. Lekkerkerker, mr. M.W.E. van Esch en mr. R. Wisse.
4 Standpunten
De klacht komt op het volgende neer. Klager stelt dat:
1. de notaris ten tijde van de overname van de notariële praktijk de post derdengelden [naam] onvoldoende heeft gecontroleerd.
2. de notaris zich ten tijde van de bespreking op 24 maart 2006 kwetsend jegens klager heeft opgesteld door hem voor “leugenaar” uit te maken.
3. de notaris ten onrechte het handelen van zijn medewerker [naam] sanctioneert en het dienstverband handhaaft.
De notaris stelt zich op het standpunt dat hij ten aanzien van [naam] correct heeft gehandeld met het overmaken van het bedrag op de crediteurenlijst per 1 juni 1999. Bovendien was het primair de verantwoordelijkheid van klager om bij de overdracht van het notariskantoor aan de notaris er voor zorg te dragen dat de post derdengelden [naam] correct in de boekhouding van het kantoor vermeld was. Het gaat niet aan om daar waar klager als oud-notaris in verzuim is gebleven jegens [naam], de notaris te verwijten dat hem dit bij een controle niet is gebleken.
Voor zover het gaat om de bespreking op 24 maart 2006 geeft de notaris aan dat hij op enig moment heeft gezegd “dat lieg je”. Het ging daarbij om de vraag of er wel of niet kopieën van schuldbekentenissen aan klager beschikbaar waren gesteld. De notaris geeft aan dat hij niet de opzet heeft gehad klager te beledigen. De notaris betreurt de ongelukkige woordkeuze.
Met betrekking tot het voortduren van de dienstbetrekking van [naam] is de notaris van mening dat klager dienaangaande geen klachtrecht heeft. Het betreft de arbeidsrelatie tussen de notaris en zijn medewerker. Bovendien bestaat er volgens de notaris inhoudelijk geen goede grond voor het moeten beëindigen van de arbeidsrelatie.
5 Overwegingen
Ingevolge artikel 98, eerste lid, Wna zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt.
De Kamer is met de notaris van oordeel dat toen hij het notariskantoor van klager als oud-notaris overgedragen heeft gekregen, het niet de zorgplicht van de notaris was om te controleren of voorafgaand aan die overdracht door of onder de verantwoordelijkheid van de oud-notaris fouten zouden zijn gemaakt met de post derdengelden [naam]. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond, nog afgezien van de vraag of dit klachtonderdeel niet buiten de termijn van artikel 99 twaalfde lid Wna is ingesteld.
Met betrekking tot de vraag of de notaris zich tijdens de bespreking op 24 maart 2006 zodanig gedragen heeft dat dit in strijd is met de waardigheid van het notarisambt overweegt de Kamer dat artikel 98 Wna met name ziet op werkzaamheden van de notaris in het ambt van notaris. Dit brengt echter niet met zich dat gedragingen of werkzaamheden van de notaris, welke niet notarieel van aard zijn, geheel buiten de beoordeling van de Kamer liggen. Het is mogelijk dat de notaris buiten zijn ambtswerkzaamheden zodanig handelt dat dit tuchtrechtelijk klachtwaardig handelen oplevert.
Het is duidelijk dat klager en de notaris verschillen van inzicht over een aantal aspecten die te maken hebben met de vordering van [naam]. Ook is het duidelijk dat dit enige emotie heeft opgeroepen, welke er toe heeft geleid dat de notaris op enig moment tegen klager heeft gezegd “dat lieg je” of woorden van gelijke strekking. Naar het oordeel van de Kamer moet een dergelijke opmerking binnen de context van de bespreking worden gezien en is van belang dat de notaris heeft aangegeven dat hij niet bedoeld heeft klager te beledigen en dat hij zijn woordkeuze achteraf betreurt. De Kamer is van oordeel dat de notaris weliswaar niet juist heeft gehandeld, maar dat deze gedraging mede gelet op de context van onvoldoende gewicht is om als klachtwaardig aan te kunnen merken. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Tenslotte is de Kamer van oordeel dat klager aan de Wet op het notarisambt geen klachtrecht kan ontlenen ten aanzien van het handhaven van de arbeidsrelatie door de notaris met zijn medewerker [naam]. Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Beslist wordt derhalve als volgt.
6 Beslissing
De kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te Almelo
- wijst de klacht in al zijn onderdelen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. van der Winkel, voorzitter, mr. G. Van Eerden, J.E. Huisman, mr. H.W.C. Spijkerboer en mr. E.R. Willems, leden en door de voorzitter in tegenwoordigheid van G.J. Doeleman als secretaris in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2007.
Tegen deze beslissing van de kamer van toezicht kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam.
Postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Afschrift verzonden: 8 juni 2007